Paus Benedictus XVI - 7 januari 2009
Beste broeders en zustersin deze eerste algemene audiëntie van 2009 wil ik voor u allen mijn welgemeende wensen uitspreken voor het zojuist begonnen nieuwe jaar. Laten we onze inspanning verlevendigen om geest en hart voor Christus open te stellen, zodat we echt zijn vrienden kunnen zijn en ook zo kunnen leven. Dat het onze metgezel is, zal van dit jaar, zij het ook met zijn onvermijdelijke moeilijkheden, een tocht maken vol vreugde en vrede. Inderdaad, alleen als wij met Jezus verenigd blijven, zal het nieuwe jaar goed en gelukkig zijn.
In Rom. 3, 25, gaat Paulus, nadat hij gesproken heeft over "de verlossing die in Christus Jezus is" (Rom. 3, 25), verder met een formulering die voor ons mysterieus is en zegt Vert.: letterlijk naar de Italiaanse Bijbelvertaling: God heeft Hem "aangewezen als instrument van verzoening door het geloof, in zijn bloed". Met deze voor ons eerder vreemde uitdrukking – "instrument van verzoening"- zinspeelt Paulus op het "verzoendeksel" van de oude tempel, dat wil zeggen de dekplaat van de Ark van het Verbond, die men zag als het punt van contact tussen God en de mens, het punt van zijn mysterievolle aanwezigheid in de wereld van de mensen. Dit "zoendeksel" of deze "verzoenplaat" werd op de grote dag van de verzoening – "yom kippur" – besprenkeld met het bloed van de geofferde dieren – bloed dat symbolisch de zonden droeg die in het afgelopen jaar in de omgang met God waren begaan. Zo werden de zonden die in de afgrond van Gods goedheid waren geworpen, als het ware door de kracht Gods geabsorbeerd, overwonnen, vergeven. Het leven begon opnieuw.
Deze Paulinische formulering, die vervolgens terugkeert in het Romeinse Eucharistische Gebed, is de vrucht van een lange ontwikkeling van de religieuze ervaring in de eeuwen die aan Christus voorafgingen. In die ervaring ontmoeten elkaar theologische ontwikkelingen van het Oude Testament en stromingen in het Griekse denken. Ik zou minstens een enkel element van deze ontwikkeling willen laten zien.
De Profeten en veel Psalmen oefenen kritiek uit op de bloedige offers van de tempel. Zo zegt bijvoorbeeld Psalm 50 (49), waarin het God is die spreekt: "Ik zou het u niet zeggen als Ik honger had, Ik kan beschikken over al wat leeft op aarde. Zou ik soms vlees van stieren eten of bloed van bokken nuttigen als drank? Brengt liever God het offer van uw lof..." (Ps. 50, 12-14, vertaling Getijdenboek). In dezelfde zin zegt de volgende Psalm 51 (50): "In geschenken hebt gij geen behagen, wat ik U ook bied, Gij wilt het niet. Wat ik offer God is mijn boetvaardigheid, een vermorzeld en vernederd hart wijst gij niet af" (Ps. 51, 18-19, vertaling Getijdenboek) Vert.: In de Willibrordvertaling 1995 is vers 18 aldus vertaald, daarin duidelijker aansluitend bij de thematiek van de catechese van Benedictus over de eredienst van de met rede begiftigde mens: "U wenst toch immers geen slachtoffers? U vindt toch geen voldoening in brandoffers?". In het Boek Daniël dat dateert uit de tijd van de nieuwe verwoesting van de tempel van de kant van het hellenistisch regime (II-de eeuw vóór Christus) vinden we een passage die in dezelfde richting wijst. Midden in het vuur – dat wil zeggen in de vervolging en het lijden – bidt Azarja als volgt: "Wij hebben u geen koning meer, geen profeet, geen leider, geen brand- en slachtoffers, geen spijsoffers en reukwerk, zelfs geen heilige plaats waar wij aan U kunnen offeren om zo uw barmhartigheid te kunnen ervaren. Maar laat ons bij U gehoor vinden vanwege ons vermorzeld hart en onze ootmoedige geest... als kwamen wij me brandoffers van rammen en stieren... Moge zo ons offer heden zijn voor U en moge het U aangenaam zijn..." (Dan. 3, 38, vv). In de verwoesting van het heiligdom en de cultus, in deze omstandigheden van het ontberen van elk teken van Gods aanwezigheid, biedt de gelovige als waarachtig brandoffer zijn vermorzeld haart aan – zijn verlangen naar God.
Maar de vraag blijft: hoe moeten wij dan deze "geestelijke, redelijke eredienst" interpreteren? Paulus veronderstelt altijd dat wij "één persoon in Christus Jezus" geworden zijn (Gal. 3, 28), dat wij gestorven zijn in de Doop Vgl. Rom. 6, 3 en nu met Christus leven, door Christus, in Christus. In deze vereniging – en alleen zo – kunnen wij in Hem en met Hem "levende offergave" worden, de "ware eredienst" aanbieden. De geofferde dieren zouden de mens, de zelfgave van de mens hebben moeten vervangen, maar konden dat niet. Jezus Christus, in zijn zelfgave aan de Vader en aan ons, is geen vervanging, maar draagt werkelijk het mens-zijn in Zich, onze schulden en ons verlangen; hij vertegenwoordigt ons werkelijk, neemt ons in zich op. In de communio met Christus, gerealiseerd in het geloof en in de sacramenten, worden wij ondanks al onze gebreken, tot levende offergave: verwezenlijkt zich de ware cultus, de "ware eredienst".
Allereerst dat Paulus zijn missionaire activiteit onder de volkeren van de wereld ter opbouw van de universele Kerk duidt als een priesterlijke activiteit. Het Evangelie verkondigen om de volkeren te verenigen in de communio, de gemeenschap van de verrezen Christus, is een "priesterlijke" activiteit. De apostel van het Evangelie is een echte priester, doet datgene wat het centrum is van het priesterschap: het bereid het ware offer voor.
En vervolgens het tweede aspect: het doel van de missionaire activiteit is – zo kunnen we zeggen – de kosmische liturgie: dat de in Christus verenigde volkeren, dat de wereld als zodanig tot Gods glorie wordt, "een welgevallige offergave, geheiligd in de Heilige Geest". Hier komt het dynamisch aspect, het aspect van de hoop in het paulinisch begrip van de eredienst: in de zelfgave van Christus ligt de tendens om allen naar de gemeenschap van zijn Lichaam te trekken, om de wereld te verenigen. Alleen in gemeenschap, in communio met Christus, de voorbeeldige Mens, één met God, wordt de wereld zoals wij allemaal verlangen dat hij zal zijn: spiegel van de goddelijke liefde. Deze dynamiek is altijd aanwezig in de Eucharistie – deze dynamiek moet ons leven inspireren en vorm geven. En met deze dynamiek beginnen wij het nieuwe jaar.