• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

DE GEESTELIJKE EREDIENST
17e catechese in de reeks over de H. Apostel Paulus

Beste broeders en zusters
in deze eerste algemene audiëntie van 2009 wil ik voor u allen mijn welgemeende wensen uitspreken voor het zojuist begonnen nieuwe jaar. Laten we onze inspanning verlevendigen om geest en hart voor Christus open te stellen, zodat we echt zijn vrienden kunnen zijn en ook zo kunnen leven. Dat het onze metgezel is, zal van dit jaar, zij het ook met zijn onvermijdelijke moeilijkheden, een tocht maken vol vreugde en vrede. Inderdaad, alleen als wij met Jezus verenigd blijven, zal het nieuwe jaar goed en gelukkig zijn.
De inspanning om met Christus verenigd te blijven is ook het voorbeeld dat sint Paulus ons biedt. Als vervolg op de catecheses die aan hem gewijd zijn, willen we vandaag stilstaan bij en nadenken over een van de belangrijke aspecten van zijn denken, dat aspect namelijk dat betrekking heeft op de eredienst die de christenen geroepen zijn te beoefenen. In het verleden hield men er van om te spreken van veeleer een anticultus tendens van de Apostel, van een "spiritualisering" van de idee van de cultus. Maar vandaag de dag begrijpen we beter dat Paulus in het kruis van Christus een historische wending ziet die de realiteit van de cultus, de feitelijke eredienst, radicaal omvormt, transformeert en vernieuwt. Het zijn vooral drie teksten uit de Brief aan de Romeinen waarin deze nieuwe kijk op de eredienst blijkt.
Eerste tekst: Romeinen 3, 25

In Rom. 3, 25, gaat Paulus, nadat hij gesproken heeft over "de verlossing die in Christus Jezus is" (Rom. 3, 25), verder met een formulering die voor ons mysterieus is en zegt Vert.: letterlijk naar de Italiaanse Bijbelvertaling: God heeft Hem "aangewezen als instrument van verzoening door het geloof, in zijn bloed". Met deze voor ons eerder vreemde uitdrukking – "instrument van verzoening"- zinspeelt Paulus op het "verzoendeksel" van de oude tempel, dat wil zeggen de dekplaat van de Ark van het Verbond, die men zag als het punt van contact tussen God en de mens, het punt van zijn mysterievolle aanwezigheid in de wereld van de mensen. Dit "zoendeksel" of deze "verzoenplaat" werd op de grote dag van de verzoening – "yom kippur" – besprenkeld met het bloed van de geofferde dieren – bloed dat symbolisch de zonden droeg die in het afgelopen jaar in de omgang met God waren begaan. Zo werden de zonden die in de afgrond van Gods goedheid waren geworpen, als het ware door de kracht Gods geabsorbeerd, overwonnen, vergeven. Het leven begon opnieuw.

Sint Paulus zinspeelt op deze rite en zegt: Deze rite was uitdrukking van het verlangen dat werkelijk al onze schulden in de afgrond van de goddelijke barmhartigheid geworpen konden worden en men ze zou kunnen doen verdwijnen. Maar met het bloed van dieren is dat gebeuren niet te realiseren. Daar was een meer reëel contact voor nodig tussen menselijke schuld en goddelijke liefde. Dit contact heeft plaatsgevonden in het Kruis van Christus. Christus, waarlijk Zoon van God, die waarlijk mens geworden is, heeft al onze schuld in Zich opgenomen. Hijzelf is de contactplaats tussen menselijke ellende en goddelijk erbarmen; in zijn hart lost de droeve massa op van het kwaad dat door de mensheid is begaan en vernieuwt zich het leven.
Door ons deze verandering duidelijk te maken, zegt Paulus ons: met het Kruis van Christus – die uiterste daad van goddelijke liefde die menselijke liefde is geworden – is er een einde gekomen aan de oude cultus, de oude eredienst met de dierenoffers in de tempel van Jeruzalem. Deze symbolische cultus, deze eredienst van het verlangen, is nu vervangen door de reële cultus: de liefde van God, vleesgeworden in Christus en tot haar voltooiing gebracht in de dood aan het kruis. Dit is dan ook geen spiritualisering van de reële cultus, maar integendeel: De reële cultus, de ware godmenselijke liefde, vervangt de symbolische en voorlopige cultus. Het kruis van Christus, zijn liefde met hart en bloed is de reële cultus die beantwoordt aan de realiteit van God en van de mens. Al vóór de uitwendige verwoesting van de tempel was voor Paulus het tijdperk van de tempel en haar cultus ten einde: hierin stemt Paulus volmaakt overeen met de woorden van Jezus, die het einde van de tempel had aangekondigd en die een andere "niet door mensenhanden gemaakte" tempel had aangekondigd – de tempel van zijn verrezen lichaam Vgl. Mc. 14, 58. vv Vgl. Joh. 2, 19. vv . Dit is de eerste tekst.
Tweede tekst: Romeinen 12, 1
De tweede tekst waarover ik vandaag zou willen spreken staat in het eerste vers van hoofdstuk twaalf van de Brief aan de Romeinen. We hebben hem zojuist gehoord en ik herhaal hem hier nog eens: "En nu, broeders, smeek ik u bij Gods erbarming: bied uzelf (letterlijk: uw lichamen) aan God aan, als een levende, heilige offergave, die Hij kan aanvaarden. Dat is de geestelijke eredienst die u past" (Rom. 12, 1). In deze woorden treffen we een schijnbare paradox aan: terwijl het offer normaal gesproken de dood eist van het slachtoffer, spreekt Paulus er over met betrekking tot het leven van de christen. De uitdrukking "uw lichamen aanbieden" krijgt, gezien het feit dat ze gevolgd wordt door het begrip "offer", de nuancering "ten offer geven, offeren". De uitdrukking "uw lichamen offeren", heeft betrekking op de hele persoon; inderdaad nodigt hij in Rom. 6, 13 uit "uzelf aan God aan te bieden" (Rom. 6, 13). De expliciete verwijzing naar de fysieke dimensie van de christen gaat overigens gepaard met de uitnodiging om "God te eren in uw lichaam" (1 Kor. 6, 20): het gaat er met andere woorden om God te eren in het meest concrete, alledaagse bestaan, dat in relationele en waarneembare zichtbaarheid bestaat.
Zo'n gedrag wordt door Paulus gekwalificeerd als een "levende, heilige offergave, die Hij kan aanvaarden". Hier komen we precies dat woordje "offer" tegen. In het gewone gebruik maakt deze term deel uit van een sacrale context en dient om het slachten aan te geven van een dier waarvan een deel kan worden verbrand ter ere van de goden en een ander deel door degenen die het aanbieden tijdens een maaltijd kan worden genuttigd. Paulus past het daarentegen toe op het leven van de Christen. Hij kwalificeert dat offer zelfs met gebruikmaking van drie bijvoeglijke naamwoorden.
  • Het eerste – "levend" - drukt een vitaliteit uit.
  • Het tweede – "heilig" - herinnert aan de Paulinische idee van een heiligheid die niet aan plaatsen of objecten is gevonden, maar aan de persoon zelf van de Christenen.
  • Het derde – "die Hij kan aanvaarden" Vert.: letterlijk: aan God aangenaam is – herinnert wellicht aan de veelvuldige Bijbelse uitdrukking van de "geurige gave die de Heer behaagt" Vgl. Lev. 1, 13.17. vv. Vgl. Lev. 23, 18. vv. Vgl. Lev. 26, 31. vv. .
Meteen daarna definieert Paulus deze nieuwe wijze van leven aldus: "Dat is de geestelijke eredienst die bij u past". De commentatoren van de tekst weten goed dat de Griekse uitdrukking (tēn logikēn latreían) niet gemakkelijk te vertalen is. De Latijnse Bijbel vertaalt "rationabile obseqium". Hetzelfde woord "rationabile" kom voor in het eerste Eucharistische Gebed, de Romeinse Canon: daarin wordt gebeden dat God deze offergave moge aanvaarden als "rationabile". De gebruikelijke Italiaanse Vert.: en ook Nederlandse vertaling in "geestelijke eredienst" weer spiegelt niet alle nuanceringen van de Griekse tekst (en ook niet van de Latijnse). In ieder geval gaat het niet om een minder reële ere-dienst of cultus, laat staan om een louter metaforische, maar juist om een concretere en realistischer eredienst – een cultus waarin de mens zelf in zijn totaliteit van een met rede begiftigd wezen, aanbidding wordt en verheerlijking van de levende God.

Deze Paulinische formulering, die vervolgens terugkeert in het Romeinse Eucharistische Gebed, is de vrucht van een lange ontwikkeling van de religieuze ervaring in de eeuwen die aan Christus voorafgingen. In die ervaring ontmoeten elkaar theologische ontwikkelingen van het Oude Testament en stromingen in het Griekse denken. Ik zou minstens een enkel element van deze ontwikkeling willen laten zien.

De Profeten en veel Psalmen oefenen kritiek uit op de bloedige offers van de tempel. Zo zegt bijvoorbeeld Psalm 50 (49), waarin het God is die spreekt: "Ik zou het u niet zeggen als Ik honger had, Ik kan beschikken over al wat leeft op aarde. Zou ik soms vlees van stieren eten of bloed van bokken nuttigen als drank? Brengt liever God het offer van uw lof..." (Ps. 50, 12-14, vertaling Getijdenboek). In dezelfde zin zegt de volgende Psalm 51 (50): "In geschenken hebt gij geen behagen, wat ik U ook bied, Gij wilt het niet. Wat ik offer God is mijn boetvaardigheid, een vermorzeld en vernederd hart wijst gij niet af" (Ps. 51, 18-19, vertaling Getijdenboek) Vert.: In de Willibrordvertaling 1995 is vers 18 aldus vertaald, daarin duidelijker aansluitend bij de thematiek van de catechese van Benedictus over de eredienst van de met rede begiftigde mens: "U wenst toch immers geen slachtoffers? U vindt toch geen voldoening in brandoffers?". In het Boek Daniël dat dateert uit de tijd van de nieuwe verwoesting van de tempel van de kant van het hellenistisch regime (II-de eeuw vóór Christus) vinden we een passage die in dezelfde richting wijst. Midden in het vuur – dat wil zeggen in de vervolging en het lijden – bidt Azarja als volgt: "Wij hebben u geen koning meer, geen profeet, geen leider, geen brand- en slachtoffers, geen spijsoffers en reukwerk, zelfs geen heilige plaats waar wij aan U kunnen offeren om zo uw barmhartigheid te kunnen ervaren. Maar laat ons bij U gehoor vinden vanwege ons vermorzeld hart en onze ootmoedige geest... als kwamen wij me brandoffers van rammen en stieren... Moge zo ons offer heden zijn voor U en moge het U aangenaam zijn..." (Dan. 3, 38, vv). In de verwoesting van het heiligdom en de cultus, in deze omstandigheden van het ontberen van elk teken van Gods aanwezigheid, biedt de gelovige als waarachtig brandoffer zijn vermorzeld haart aan – zijn verlangen naar God.

We zien een belangrijke ontwikkeling, mooi, maar met een gevaar. Er bestaat namelijk een spiritualisering, een moralisering van de cultus: de eredienst wordt dan enkel een zaak van het hart, van de geest. Maar het lichaam ontbreekt, de gemeenschap ontbreekt. Zo wordt begrijpelijk dat bijvoorbeeld Psalm 51 en ook het Boek Daniël, ondanks de kritiek op de cultus, de terugkeer verlangen naar de tempel van de offers. Maar dan gaat het over een vernieuwde tempel, een vernieuwd offer, in een synthese die nog niet te voorzien was, die nog niet denkbaar was.
Keren we terug naar Paulus. Hij is erfgenaam van deze ontwikkelingen, van het erlangen naar de ware eredienst, waarin de mens zelf Gods glorie wordt, levende aanbidding met heel zijn wezen. In deze zin zegt hij tegen de Romeinen: "Biedt uzelf aan als levende offergave...: dat is de geestelijke eredienst die bij u past" (Rom. 12, 1). Paulus herhaalt zo wat hij al in hoofdstuk 3 had aangeduid: de tijd van de dierenoffers, van vervangoffers, is ten einde. De tijd van de ware eredienst is gekomen. Maar hier is ook het gevaar van een misverstand: men zou deze nieuwe eredienst gemakkelijk verkeerd kunnen interpreteren in een moralistische zin: door ons leven aan te bieden verrichten wij de ware eredienst. Op die manier zou de cultus met de dieren door het moralisme worden vervangen: de mens zelf zou alles uit zichzelf doen door zijn morele inspanning. En dit was zeker niet de bedoeling van Paulus.

Maar de vraag blijft: hoe moeten wij dan deze "geestelijke, redelijke eredienst" interpreteren? Paulus veronderstelt altijd dat wij "één persoon in Christus Jezus" geworden zijn (Gal. 3, 28), dat wij gestorven zijn in de Doop Vgl. Rom. 6, 3 en nu met Christus leven, door Christus, in Christus. In deze vereniging – en alleen zo – kunnen wij in Hem en met Hem "levende offergave" worden, de "ware eredienst" aanbieden. De geofferde dieren zouden de mens, de zelfgave van de mens hebben moeten vervangen, maar konden dat niet. Jezus Christus, in zijn zelfgave aan de Vader en aan ons, is geen vervanging, maar draagt werkelijk het mens-zijn in Zich, onze schulden en ons verlangen; hij vertegenwoordigt ons werkelijk, neemt ons in zich op. In de communio met Christus, gerealiseerd in het geloof en in de sacramenten, worden wij ondanks al onze gebreken, tot levende offergave: verwezenlijkt zich de ware cultus, de "ware eredienst".

Deze synthese ligt aan de basis van de Romeinse Canon waarin gebeden wordt dat deze offergave "rationabile" mag worden – dat de geestelijke eredienst tot stand moge komen. De Kerk weet dat de zelfgave van Christus, zijn waarachtig offer tegenwoordig komt in de Allerheiligste Eucharistie. Maar de Kerk bidt dat de vierende gemeenschap werkelijk met Christus verenigd moge zijn, getransformeerd moge zijn; zij bidt dat wij zelf mogen worden wat wij uit eigen kracht niet kunnen zijn: een "rationabile", geestelijke offergave die God welgevallig is. Zo interpreteert het Eucharistisch gebed op de juiste wijze de woorden van sint Paulus. Sint Augustinus heeft dit alles prachtig verhelderd in het 10de boek van zijn H. Augustinus
De Civitate Dei
Over de Stad Gods ()
. Ik haal alleen maar twee zinnen aan: "Dit is het offer van de christenen: hoewel we met velen zijn, zijn wij één enkel lichaam in Christus"... "Heel de verloste gemeenschap (civitas), dat wil zeggen de vergadering en de samenleving van de heiligen, wordt aan God als offergave aangeboden door middel van de Hogepriester die zichzelf gegeven heeft" H. Augustinus, Over de Stad Gods, De Civitate Dei. 10, 6: CCL 47, 27vv.
Derde tekst: Romeinen 15, 15
Tenslotte nog een heel kort woord over de derde tekst van de Brief aan de Romeinen met betrekking tot de nieuwe eredienst of cultus. Sint Paulus zegt het in het 15de hoofdstuk zo: "De genade die mij van Godswege is geschonken: Hij heeft mij bestemd voor de heilige dienst Vert.: letterlijk: "om liturg te zijn" van Christus Jezus onder de heidenen, om het Evangelie van God te bedienen (letterlijk om priester te zijn (hierourgein) van het Evangelie van God) om Hem de volken aan te bieden als (letterlijk: opdat de offergave van de heidenen worden tot) een welkome gave, geheiligd door de heilige Geest" (Rom. 15, 15, v). Ik zou van deze prachtige en wat de terminologie betreft unieke tekst in de brieven van Paulus enkel twee aspecten willen onderstrepen.

Allereerst dat Paulus zijn missionaire activiteit onder de volkeren van de wereld ter opbouw van de universele Kerk duidt als een priesterlijke activiteit. Het Evangelie verkondigen om de volkeren te verenigen in de communio, de gemeenschap van de verrezen Christus, is een "priesterlijke" activiteit. De apostel van het Evangelie is een echte priester, doet datgene wat het centrum is van het priesterschap: het bereid het ware offer voor.

En vervolgens het tweede aspect: het doel van de missionaire activiteit is – zo kunnen we zeggen – de kosmische liturgie: dat de in Christus verenigde volkeren, dat de wereld als zodanig tot Gods glorie wordt, "een welgevallige offergave, geheiligd in de Heilige Geest". Hier komt het dynamisch aspect, het aspect van de hoop in het paulinisch begrip van de eredienst: in de zelfgave van Christus ligt de tendens om allen naar de gemeenschap van zijn Lichaam te trekken, om de wereld te verenigen. Alleen in gemeenschap, in communio met Christus, de voorbeeldige Mens, één met God, wordt de wereld zoals wij allemaal verlangen dat hij zal zijn: spiegel van de goddelijke liefde. Deze dynamiek is altijd aanwezig in de Eucharistie – deze dynamiek moet ons leven inspireren en vorm geven. En met deze dynamiek beginnen wij het nieuwe jaar.

Document

Naam: DE GEESTELIJKE EREDIENST
17e catechese in de reeks over de H. Apostel Paulus
Soort: Paus Benedictus XVI - Audiƫntie
Auteur: Paus Benedictus XVI
Datum: 7 januari 2009
Copyrights: © 2009, Libreria Editrice Vaticana
Vertaling, alineaverdeling en -nummering: Past. Chr. van Buijtenen, pr.
Bewerkt: 19 oktober 2020

Referenties naar dit document

 
Geen documenten gevonden!
 
Geen berichten gevonden!

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test