Paus Benedictus XVI - 3 december 2008
Beste broeders en zusters,
in de catechese van vandaag zullen we stilstaan bij de relatie tussen Adam en Christus, zoals sint Paulus die schetst op de bekende bladzijde uit de Brief aan de Romeinen (Rom. 5, 12-21), waar hij de Kerk de grondlijnen in handen geeft van de leer over de erfzonde. Eigenlijk had Paulus al in de eerste Brief aan de Korintiërs bij de behandeling van het geloof in de verrijzenis de vergelijking geïntroduceerd tussen de stamvader en Christus: “Zoals allen sterven in Adam, zo zullen ook allen in Christus herleven... De eerste mens, Adam, werd een levend wezen. De laatste Adam werd een levendmakende Geest” (1 Kor. 15, 22-45).
Maar in Rom. 5, 12-21 wordt die vergelijking tussen Christus en Adam meer uitgewerkt en is ze verhelderender: Paulus loopt de geschiedenis na van het heil vanaf Adam tot de Wet en van de Wet tot Christus. In het centrum van dit gebeuren staat niet zozeer Adam met de gevolgen van de zonde voor de mensheid, als wel Jezus Christus en de genade die, door Zijn bemiddeling in overvloed over de mensheid is uitgestort, De herhaling van het “veel meer” ten aanzien van Christus onderstreept hoe de in Hem ontvangen gave de zonde van Adam en de gevolgen daarvan voor de mensheid ver overtreft, zodat Paulus tot de conclusie komt: “Maar waar de zonde heeft gewoekerd, werd de genade mateloos” (Rom. 5, 20). Daardoor laat de vergelijking tussen Adam en Christus, die Paulus schetst, de ondergeschiktheid zien van de eerste mens ten aanzien van het overwicht van de tweede.
Om te kunnen antwoorden, moeten we twee aspecten van de leer over de erfzonde onderscheiden. Er is een empirisch aspect, dat wil zeggen een concrete realiteit, zichtbaar, ik zou zeggen tastbaar voor iedereen. En een mystiek aspect, met betrekking tot het ontologisch fundament van dit feit. Het empirisch feit is dat er in ons wezen een tegenspraak bestaat. Van de ene kant weet iedere mens dat hij het goede moet doen en van binnen wil hij dat ook doen. Maar tegelijkertijd voelt hij ook de andere impuls om het tegendeel te doen, de weg van het egoïsme te volgen, van het geweld, alleen te doen waar hij zin in heeft, ook al beseft hij zo tegen het goede in te handelen, tegen God en tegen zijn naaste.
In zijn Brief aan de Romeinen heeft Paulus deze tegenspraak in ons wezen zo uitgedrukt: “De goede wil ligt binnen mijn bereik, maar niet de goede daad. Ik doe niet het goede dat ik wil, maar het kwade dat ik niet wil” (Rom. 7, 18-19). Deze innerlijke tegenspraak in ons wezen is geen theorie. Ieder van ons ondervindt het elke dag. En vooral zien we rond ons heen het overwicht van deze tweede wil. Je hoeft maar te denken aan de dagelijkse berichten over onrecht, geweld, leugen, ontucht. Elke dag zien we het: het is een feit.
In de evolutionistische, atheïstische versie van de wereld keert diezelfde visie op een nieuwe wijze terug. Ook al is in zo’n opvatting de visie op het zijn een monistische, toch wordt verondersteld dat het zijn als zodanig in zich van meet af aan het kwade en het goede draagt. Het zijn zelf is niet eenvoudigweg goed, maar open voor het kwade en het goede. Het kwaad is even oorspronkelijk als het goede en de menselijke geschiedenis zou enkel het model ontwikkelen dat al in heel de voorafgaande evolutie aanwezig was. Wat de christenen erfzonde noemen zou in werkelijkheid het gemengde karakter zijn van het zijn, een mengsel van goed en kwaad dat, volgens deze theorie, tot de structuur zelf van het zijn zou horen. Het is in wezen een wanhopige visie: immers als het zo is, is het kwaad niet te overwinnen. Uiteindelijk telt dan alleen nog het eigen belang en elke vorm van vooruitgang zou dan noodzakelijkerwijs te betalen zijn met een stroom van kwaad en wie de vooruitgang zou willen dienen, zou dan moeten aanvaarden dat er deze prijs voor betaald moet worden. Ten diepste wordt de politiek op deze premissen gebouwd en we zien er de uitwerkingen van. Dit moderne denken kan uiteindelijk alleen maar droefheid en cynisme creëren.
Het eerste mysterie van het licht is dit: het geloof zegt ons dat er geen twee beginselen zijn, een goed en een slecht, maar er is slechts één beginsel, de God - Schepper, en dit beginsel is goed, louter goed, zonder de schaduw van het kwaad. En daarom is ook het zijn geen mengsel van goed en kwaad; het zijn als zodanig is goed en daarom is het goed te zijn, is het goed te leven. Dit is de blijde boodschap van het geloof: er is alleen een goede bron, de Schepper. En daarom is leven een goed, is het iets goeds om een man te zijn, een vrouw, is het leven goed.
Vervolgens is er een mysterie van duisternis, van nacht. Het kwaad komt niet uit de bron zelf van het zijn, het is niet even oorspronkelijk. Het kwaad is afkomstig van een geschapen vrijheid, van een misbruikte vrijheid.
Maar dan komt er meteen een mysterie van het licht bij. Het kwaad komt van een ondergeordende bron. God is met Zijn licht sterker en daarom kan het kwaad overwonnen worden. Daarom is het schepsel, is de mens te genezen. De dualistische visies, ook het monisme van het evolutionisme, kunnen niet zeggen dat de mens te genezen is; maar als het kwaad slechts van een ondergeordende bron afkomstig is. blijft het waar dat de mens te genezen is. En het Boek Wijsheid zegt: “en gij hebt de generaties geneeslijk (sanabiles) geschapen” (Wijsh. 1, 14).
En tenslotte als laatste punt: de mens is niet alleen geneeslijk, hij is in feite al genezen. God heeft de genezing ingeleid. Hij is in eigen persoon in de geschiedenis ingetreden. Tegenover de blijvende bron van het kwaad heeft Hij een bron gesteld van het zuiver goede. Christus, gekruisigd en verrezen, nieuwe Adam, stelt tegenover de vuilstroom van het kwaad een rivier van licht en deze rivier is aanwezig in de geschiedenis: we zien de heiligen, de grote heiligen maar ook de nederige heiligen, de eenvoudige gelovigen. We zien dat de rivier van het licht die van Christus komt, aanwezig is, sterk is.
En laten we met aandrang bidden: “Kom Jezus, kom, geef kracht aan het licht en aan het goede; kom waar de leugen, de onbekendheid met God, het geweld, de ongerechtigheid heersen; kom, Heer Jezus, geef kracht aan het goede in de wereld en help ons dragers te zijn van uw licht, bewerkers van vrede, getuigen van de waarheid. Kom, Heer Jezus!”