
Paus Benedictus XVI - 8 december 2008
Dit perspectief vraagt een brede en gedifferentieerde kijk op het fenomeen ‘armoede’. Als er alleen materiële armoede zou zijn, dan zouden de sociale wetenschappen, die ons helpen om fenomenen te meten op basis van vooral kwantitatieve gegevens, volstaan om de belangrijkste karakteristieken ervan aan te wijzen. We weten echter dat er ook vormen van immateriële armoede bestaan, die niet direct en automatisch het gevolg zijn van materiële noden. In de rijke en sterk ontwikkelde maatschappijen bijvoorbeeld, vindt men fenomenen van marginalisering, en van relationele, morele en spirituele armoede. Het gaat daarbij om mensen die innerlijk gedesoriënteerd zijn, die diverse vormen van ontbering kennen, ondanks hun economisch welzijn. Ik denk, van de ene kant, aan wat men ‘morele onderontwikkeling’ H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 19 noemt, en van de andere kant, aan de negatieve gevolgen van de ‘overontwikkeling’. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De ontwikkeling van de mens en de samenleving
Twintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI, Sollicitudo Rei Socialis (30 dec 1987), 28 Ik vergeet daarbij ook niet dat in de zogenaamd ‘arme’ maatschappijen, de economische groei vaak afgeremd wordt door culturele obstakels, die een efficiënt gebruik van de natuurlijke hulpbronnen in de weg staan. Het blijft hoe dan ook waar, dat elke vorm van onvrijwillige armoede voortkomt uit een gebrek aan respect voor de transcendente waardigheid van de menselijke persoon. Wanneer de mens niet beschouwd wordt in de totaliteit van zijn roeping en men de aanspraken van een echte ‘menselijke ecologie’ H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 38 niet respecteert, treden ook de perverse dynamieken van de armoede in werking, zoals duidelijk blijkt op een aantal domeinen die ik hier kort onder de aandacht breng.