31 mei 1970
Prot. n. 600/70
De plechtigheid van de maagdenwijding behoort tot de kostbaarste schatten van de Romeinse liturgie. Jezus Christus heeft immers de hoogverheven gave van de gewijde maagdelijkheid als bij testament aan zijn Bruid nagelaten. Zo hebben sedert de apostolische tijd vrouwen haar maagdelijkheid aan God toegewijd en aldus het mystieke lichaam van Christus getooid en met bijzondere vruchtbaarheid verrijkt. Als een wijze moeder heeft de kerk, reeds vanaf de vroegste tijd - zoals de heilige Vaders getuigen - de gewoonte gehad de heilige en verheven gelofte van de maagden te bekrachtigen met een plechtig wijdingsgebed. In de loop der eeuwen is dit gebed verrijkt met andere ceremonies die tot uitdrukking brengen dat de gewijde maagden een beeld zijn van de kerk als bruid van Christus. Als zodanig is dit geheel in het Pontificale Romanum opgenomen.
Het Tweede Vaticaans Concilie nu heeft bepaald dat ook de plechtigheid van de maagdenwijding herzien zou worden. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 80 Gehoor gevend aan dit voorschrift heeft de Postconciliaire Raad voor de Liturgie deze orde van dienst samengesteld, die Paus Paulus VI met zijn apostolisch gezag heeft goedgekeurd; tevens heeft hij opdracht gegeven tot publicatie. Derhalve kondigt de Congregatie voor de Eredienst, krachtens bijzondere opdracht van de Paus, thans de orde van dienst af, daarbij bepalend dat deze, na eventuele aanpassing, op 6 januari 1971 van kracht wordt voor de monialen die rechtens het gebruik van de maagdenwijding kennen.
Vertalingen in de volkstaal, welke door de bisschoppenconferenties zijn verzorgd, alsmede aanpassingen van het ritueel moeten zo spoedig mogelijk aan deze Congregatie ter bevestiging worden toegezonden.
Dit alles geldt ongeacht welke tegengestelde bepalingen ook. Bij de Congregatie voor de Eredienst, 31 mei 1970, op het feest van het Bezoek van de maagd Maria aan Elisabet.
Benno Kardinaal Gut,
prefect
A. Bugnini,
secretaris.