John Kardinaal Wright - 4 november 1969
Een goed opgezette intellectuele vorming van de priesters moet niet alleen een nieuwe behandeling maar ook een bevestiging omvatten van de voornaamste vakken die ze al eerder hebben bestudeerd, vooral van die kwesties uit de gewijde leer die belangrijk zijn voor het geestelijk leven en de zielzorg; ook moeten de vorderingen van de theologie en nieuwe kwesties van de zielzorg de aandacht krijgen, vooral in zover ze door het levend leergezag van de Kerk zijn belicht; tenslotte moet men zorgen, dat al hun praktijkervaringen inzake de zielzorg in verband worden gebracht met een degelijk overzicht van de leer. Daarom dienen bij de studies na de priesterwijding de volgende zaken de aandacht te krijgen: kwesties die betrekking hebben op de Heilige Schrift, de Kerkvaders, de Kerkleraren, de documenten van de traditie - waarbij de decreten van het leergezag van concilies en Pausen bijzondere aandacht zullen krijgen -, de liturgie, degelijke werken van theologen, evenals praktische oefeningen in pastoraal, catechese, homiletiek, opvoedkunde en vraagstukken over de sociale leer van de Kerk. Wel moet men deze woorden voor ogen houden uit het decreet 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Presbyterorum Ordinis
Over het leven en dienst van de priester
(7 december 1965):
'In de heilige wijdingsritus worden de priesters door de bisschop erop gewezen, dat 'zij gerijpt moeten zijn in de kennis' en dat hun onderrichting 'een geestelijk geneesmiddel voor het volk van God' moet zijn. De kennis nu van een heilige bedienaar moet heilig zijn, omdat zij uit een heilige bron genomen en voor een heilig doel bestemd is'. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 19
Want aan de opperherder van de Kerk en de met hem verbonden bisschoppen komt krachtens goddelijke regeling de taak toe om de dingen te onderwijzen die betrekking hebben op het geloof; deze macht komt niet toe aan de leken en priesters. Wat het ambtelijk leergezag voorhoudt, moet dus oprecht worden aanvaard, want als dat alles niet zonder uitvluchten of uitzonderingen wordt aanvaard, wordt al het andere ijdel en nutteloos. Vanwege de bijstand van de Heilige Geest immers, die aan het ambtelijk leergezag is toegezegd, met de vereiste voorwaarden evenwel, is men 'deze op godsdienstige gronden rustende wils- en geestesinstemming ... op heel bijzondere wijze verschuldigd aan het authentieke leergezag van de Paus van Rome, ook wanneer deze niet ex cathedra spreekt'; des te meer geldt de plicht van het hoogste leergezag de 'definities met geloofsgehoorzaamheid te aanvaarden', Om dit geestelijk leven en deze priesterlijke mentaliteit te versterken, is het gewenst, dat elke priester 's morgens op Witte Donderdag - ook als hij niet deelneemt aan de Mis van het chrisma - de belofte hernieuwt waardoor hij zich aan Christus heeft toegewijd en waardoor hij heeft beloofd zijn priesterlijke plichten te zullen naleven, vooral het celibaat te zullen onderhouden en gehoorzaamheid te zullen bewijzen aan zijn bisschop (of kloosteroverste), en dat hij zich plechtig bezint op het ambt dat hem door de priesterwijding is opgedragen en waardoor hij tot de dienst der Kerk is geroepen.
Ze moeten bereid zijn een leven te leiden dat wordt gekenmerkt door vroomheid en tucht, want het priesterlijk ambt, waarin de priesters delen, eist absoluut een levenswijze die past bij de gaven die ze bij hun priesterwijding hebben ontvangen en bij de taken die ieder in de zielzorg volbrengt 'om met geschikte, door de Kerk aanbevolen middelen hun best te doen voor die steeds grotere heiligheid, waardoor zij van dag tot dag betere instrumenten worden in dienst van heel het volk van God'. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 12
Bovendien luidt de aansporing van de apostel Paulus: 'Daarom vermaan ik u het vuur aan te wakkeren van Gods genade die in u is door de oplegging van mijn handen. Want God heeft ons niet een geest geschonken van vreesachtigheid, maar een geest van kracht, liefde en bezonnenheid'. (2 Tim. 1, 6-7)
Als de priesters zo gestemd zijn, zullen ze nooit vergeten, waarom ze zich vroeger door het priesterschap aan God en zijn kudde hebben toegewijd, en zal er geen gevaar bestaan, dat ze vergeten, wat ze voor de gelovigen kunnen doen om hun het heil te bezorgen, en dan zal de liefde tot de naaste niet worden vervangen door een zuiver natuurlijk humanisme.