• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

De celebrant knielt alleen:

  1. wanneer hij bij het altaar komt of daarvan weggaat, als een tabernakel met het Allerheiligste aanwezig is;
  2. na de opheffing van de Hostie en de Kelk;
  3. aan het slot van de canon, na de doxologie;
  4. vóór de Communie, alvorens hij Panem caelestem accipiam bidt;
  5. na de Communie van de gelovigen, nadat hij de misschien overgebleven Hosties in het tabernakel heeft weggeborgen.

De overige kniebuigingen blijven achterwege.

De celebrant kust het altaar:

  • alleen bij het begin van de Mis, wanneer hij het gebed Oramus Te, Domine bidt;
  • of, als de gebeden aan de voet van het altaar worden weggelaten, wanneer hij bij het altaar komt;
  • én op het einde van de Mis, vóórdat hij de gelovigen zegent en wegzendt.

De overige altaar-kussen blijven achterwege.

Bij de offerande plaatst de celebrant ná de aanbieding van brood en wijn de pateen met hostie en de kelk op de corporale zonder een kruisteken te maken met de pateen en met de kelk.

De pateen met de daarop liggende hostie blijft zowel vóór als na de consecratie op de corporale.

In Missen met gelovigen, ook al worden ze geconcelebreerd, mag de celebrant de canon hardop lezen, naargelang het hem goed dunkt. In gezongen Missen echter mag hij die gedeelten van de canon zingen die volgens de concelebratie-ritus gezongen kunnen worden.

In de canon

  1. begint de celebrant het Te igitur rechtop en met uitgestrekte handen;
  2. en maakt slechts één kruisteken over de offergaven: bij de woorden benedicas + haec dona, haec munera, haec sancta sacrificia illibata, in het gebed Te igitur.

De overige kruistekens over de offergaven worden achterwege gelaten.

Na de consecratie hoeft de celebrant duim en wijsvinger niet tegen elkaar te houden; mocht er echter een partikel van de Hostie aan de vingers vast zijn blijven zitten, dan dient hij de vingers boven de pateen af te wrijven.

De communie-ritus van priester en gelovigen moet aldus geregeld worden:

  • nadat de celebrant Panem caelestem accipiam gezegd heeft, neemt hij de Hostie en, staande met het gezicht naar het volk, heft hij ze omhoog en zegt: Ecce Agnus Dei, en voegt er tot driemaal toe, samen met de gelovigen, aan toe: Domine non sum dignus. Daarna communiceert hij eerst zelf, met weglating van de kruistekens met de Hostie en de Kelk;
  • en direct daarna deelt hij op de gebruikelijke wijze de Communie uit aan de gelovigen.
Gelovigen die op Witte Donderdag te Communie zijn geweest in de Chrismamis, mogen opnieuw te Communie gaan in de Avondmis van dezelfde dag.

In een Mis met gelovigen kan men, naar omstandigheden, vóór de postcommunie ofwel een ogenblik stilte in acht nemen ofwel een Psalm of Canticum zingen, bv. Ps. 33 'Benedicam Domino'; Ps. 150 'Laudate Dominum in sanctuario eius'; de cantica 'Benedicite', 'Benedictus es'.

Aan het einde van de Mis wordt het volk onmiddellijk vóór de wegzending gezegend. Het verdient aanbeveling, dat de priester het Placeat in stilte bidt bij het weggaan van het altaar.

Ook in Missen voor overledenen wordt de zegen gegeven en geschiedt de wegzending met de gebruikelijke formule Ite Missa est, tenzij onmiddellijk de absoute volgt; in dit geval zegt men Benedicamus Domino en gaat men, met weglating van de zegen, over tot de absoute.

Document

Naam: TRES ABHINC ANNOS
Tweede Instructie voor de juiste uitvoering van de Constitutie over de H. Liturgie
Soort: Congregatie voor de Riten
Auteur: Jacobus Kard. Lercaro
Datum: 4 mei 1967
Copyrights: © 1967, Archief van Kerken, 22e jrg, pag. 715-723
Bewerkt: 7 november 2019

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test