BIJ DE SLUITING VAN DE 8E ALGEMENE SESSIE VAN HET "CONCILIUM" (RAAD TER UITVOERING VAN DE CONSTITUTIE OVER DE H. LITURGIE)
(Soort document: H. Paus Paulus VI - Toespraak)
H. Paus Paulus VI -
19 april 1967
BIJ DE SLUITING VAN DE 8E ALGEMENE SESSIE VAN HET "CONCILIUM" (RAAD TER UITVOERING VAN DE CONSTITUTIE OVER DE H. LITURGIE)
Eerbiedwaardige broeders en geliefde zonen,
Van harte willen wij kardinaal Lercaro bedanken voor de voortreffelijke en minzame woorden waarmee hij ons, mede uit naam van heel de vergadering hier bijeen, heeft toegesproken. Ondanks onze talrijke werkzaamheden hebben wij het verzoek om deze audiëntie toch willen inwilligen, teneinde de leden te kunnen begroeten van deze Raad ter uitvoering van de constitutie over de heilige liturgie, die wij hebben opgericht om de herziening van de liturgische boeken van de Latijnse ritus volgens de geest en de richtlijnen van het jongste concilie te bestuderen en om ons en de Congregatie van de riten met oordeelkundige hulp bij te staan in een zo ingewikkelde en zo belangrijke materie.
Werkelijk, deze raad ("Concilium") verdient, dat wij opnieuw van onze hoogachting en van ons vertrouwen erin getuigen en dat wij de leden ervan een aanmoediging geven. Wij kennen immers de waarde van degenen die er deel van uitmaken, daar zij zich onderscheiden door hun kennis en hun liefde voor de heilige liturgie. Wij weten, welk een reusachtige hoeveelheid werk de raad op zich heeft moeten nemen, hoe zwaar en verscheiden de problemen zijn die hij moet zien op te lossen, ,welk een vermoeiend ritme hij zich bij zijn werk heeft opgelegd om de opgedragen taak binnen een redelijk kort tijdsbestek te kunnen vervullen. Wij weten ook, welke de leidende beginselen zijn die bij dit moeilijke en delicate werk voorop staan; dat zijn namelijk degene die in 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Sacrosanctum Concilium
Over de heilige liturgie
(4 december 1963) worden opgesomd en die door deze raad getrouw en nauwkeurig zijn gevolgd. Zij zijn het waard hier nog eens letterlijk te worden weergegeven:
'Om de gezonde traditie te behouden en toch de weg te openen voor een wettige ontwikkeling, moet bij de herziening van elk onderdeel van de liturgie altijd eerst een nauwkeurig theologisch, historisch en pastoraal onderzoek plaatsvinden. Verder moet men acht geven zowel op de algemene wetten betreffende de structuur en de geest van de liturgie, als op de ervaring die werd opgedaan met de jongste liturgische vernieuwing, en met de indulten die hier en daar werden verleend. Tot vernieuwingen moet men niet overgaan, tenzij het ware en zekere belang van de Kerk dit vraagt; tevens moet men de nodige zorg aanwenden om de nieuwe vormen als het ware organisch te laten groeien uit de bestaande vormen'. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 23
Wij begrijpen dan ook, dat het werk waaraan u zich wijdt en waaraan de Apostolische Stoel stof en inspiratie ontleent voor haar verheven taak, die hierin bestaat, dat zij het gebed van het volk van God bezielt en leidt, niettemin bij sommigen, zij het om verschillende redenen, weerstand kan wekken, tot allerlei vragen aanleiding kan geven, nieuwe problemen kan stellen, nog afgezien van verkeerde of ongeoorloofde interpretaties, of van een wijze van uitleg waarvan de waarde twijfelachtig is. Waar vernieuwingen dus uit de aard der zaak aanleiding kunnen geven tot een minder juiste interpretatie of tot een gebrekkige tenuitvoerlegging, voelen wij ons niettemin aan ons ambt verplicht om de raad onze dankbaarheid te betonen en uitdrukking te geven aan de goedkeuring die wij gewoonlijk aan het werk ervan hechten. Wij willen dan ook van de gelegenheid gebruik maken, niet alleen om het moeilijke werk van de raad te prijzen en aan te moedigen, maar tegelijk om geestelijkheid en gelovigen aan te sporen om de waarde ervan op juiste wijze te schatten en zijn werkzaamheid te bevorderen.
Wat dit laatste betreft, kunnen wij niet stilzwijgend voorbijgaan aan de bitterheid die wij gevoelen op grond van bepaalde feiten en gebeurtenissen en van bepaalde stromingen die de goede resultaten die de Kerk van het volhardende werk van de raad verwacht ongetwijfeld allerminst bevorderen.
Het eerste feit betreft de onrechtvaardige en weinig eerbiedige aanval door een recente publicatie op de doorluchtige en eminente president van deze raad, Giacomo kardinaal Lercaro.
Het is evident, dat wij niet met deze publicatie instemmen; want zij bevordert niemands religiositeit en dient bijgevolg de zaak die zij wil verdedigen, namelijk het behoud van de Latijnse taal in de liturgie, niet in het minst. Dit probleem verdient zeker een zorgvuldig onderzoek, maar het kan niet worden opgelost in een zin die tegengesteld is aan het grote beginsel dat door het concilie is bevestigd: dat het liturgisch gebed verstaanbaar moet zijn, aangepast aan het bevattingsvermogen van het volk; noch in een zin tegengesteld aan dat andere beginsel, dat de geestelijke cultuur van de menselijke gemeenschap heden vereist: dat de diepste en meest authentieke gevoelens van de. mens uitgedrukt willen worden in de taal van het volk waartoe hij behoort. Aan het vraagstuk van het latijn in de liturgie, dat door deze publicatie eerder schade heeft geleden, gaan wij dus voorbij en wij verklaren ten overstaan van kardinaal Lercaro, dat wij deze publicatie betreuren en dat wij ons achter hem stellen.
Maar er is nog een andere reden waarom wij bedroefd en bezorgd zijn, namelijk om de gevallen van het gebrek aan discipline, die zich in verschillende streken steeds verder verspreiden, op het gebied van de gemeenschappelijke eredienst. Meer dan eens wordt deze opzettelijk naar de willekeur van een kleine groep geregeld en vaak neemt hij vormen aan die geheel en al in tegenspraak zijn met de voorschriften die in de Kerk van kracht zijn. Dit brengt de goedwillende gelovigen in een ernstige verwarring; men voert trouwens argumenten aan die volkomen verwerpelijk zijn en de vrede en goede orde binnen de Kerk in gevaar brengen en die funest kunnen werken, omdat de publiciteit die aan deze voorbeelden wordt gegeven de mensen in verwarring brengt. Wat dit betreft, willen wij u in herinnering brengen, wat het jongste concilie over de leiding van de heilige liturgie heeft bepaald: deze 'regeling hangt uitsluitend af van het gezag in de Kerk'.
2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 22 Maar het lijkt ons nog belangrijker hier ons vertrouwen uit te spreken, dat de bisschoppen nauwlettend zullen toezien op eventuele dergelijke gevallen en dat zij de harmonie van de katholieke eredienst op liturgisch en religieus plan zullen beschermen; in deze postconciliaire periode moet deze harmonie het voorwerp zijn van een zo aanhoudend en nauwlettend mogelijke zorg. Dezelfde aansporing richten wij ook tot de religieuze families, wier getrouwe voorbeeld op dit gebied nu meer dan ooit door de Kerk. wordt verwacht; en eveneens tot de geestelijkheid en tot alle gelovigen, opdat zij zich niet door een zinloze zucht naar willekeurige experimenten laten meeslepen, maar veeleer de door de Kerk voorgeschreven riten tot groter volheid en vervolmaking proberen te brengen. Deze aansporing heeft tegelijk betrekking op een van de taken van deze raad, die namelijk met de nodige wijsheid de afzonderlijke liturgische experimenten dient te leiden, die schijnen te verdienen in verantwoordelijkheidsgevoel en bedachtzaam te worden uitgevoerd.
Er is evenwel een nog ernstiger zaak die ons terneerdrukt: namelijk de verbreiding van een tendens die de liturgie (als zij tenminste nog zo genoemd kan worden) 'van haar sacraal karakter ontdoet', zoals men durft te zeggen, en daarmee tegelijk noodzakelijk ook de christelijke godsdienst zelf. Deze nieuwe mentaliteit, waarvan de als het ware troebele bron zonder moeite achterhaald kan worden en waarop men deze omverwerping van de authentieke katholieke eredienst tracht te funderen, brengt dergelijke verwarringen teweeg op het gebied van de leer, van de discipline en van de pastoraal, dat wij niet aarzelen haar als een dwaling te beschouwen. Wij zeggen dit met pijn in het hart, niet alleen omdat deze geest zich op onbezonnen wijze tegen de kerkelijke wetten afzet en overhaast naar vernieuwingen zoekt, maar ook, ja nog meer vanwege de ontbinding van de godsdienst die hij noodzakelijk meebrengt.
Wij weten heel goed, dat elke nieuwe tendens een niet gering deel van de waarheid kan bevatten en dat degenen die nieuwigheden bevorderen goede en geleerde mensen kunnen zijn; en wij zijn steeds bereid de goede en positieve kanten te zoeken van alles wat zich in de Kerk afspeelt. Maar wij mogen niet verhelen, en zeker niet tegenover u, welk gevaar voor geestelijk bederf voornoemde zaak ons schijnt te kunnen meebrengen.
Om zo'n groot gevaar te kunnen afweren, om de mensen, de periodieken en de instellingen die hierdoor zouden kunnen worden aangelokt er weer toe te brengen de Kerk van God succesvol en loyaal te helpen, om de leer en de richtlijnen van het oecumenisch concilie te verdedigen, bent u meer dan wie ook geroepen om de heilige liturgie dat aanzicht te geven dat getuigt van haar waarheid, haar schoonheid en haar geestelijk karakter en dat met de dag helderder het paasmysterie dat in haar leeft doet oplichten, tot eer van God en tot innerlijke vernieuwing van die grote massa's mensen van onze tijd die wel niet in afwachting, maar met een uitputtende dorst ronddolen.
Wij hebben het vaste vertrouwen, dat wij met de hulp van God gemakkelijk zover kunnen komen, te oordelen naar de ernst waarmee u uw werk aanpakt, naar het belang daarvan en naar de eerste resultaten van de liturgische vernieuwing, die in zeker opzicht werkelijk gunstig zijn en nog meer beloven. Het authentiek gebed van de Kerk in onze gelovige gemeenschappen komt weer tot bloei: dat is zeker het allerschoonste en het meestbelovende dat onze tijd, zo ondoorgrondelijk, zo ongerust en tegelijk zo vol aardse vitaliteit, aan al de mensen die door liefde voor Christus zijn ontstoken voor ogen stelt.
Zet dus kalm en energiek uw werk voort. 'God wil het', kunnen we zeggen tot zijn eer, voor het leven van de Kerk en voor het heil van de wereld. En moge onze apostolische zegen u altijd begeleiden.
© 1967, Katholiek Archief 22e jrg nr 22 p. 550-553
Alineaverdeling en -nummering: redactie