H. Paus Paulus VI - 17 februari 1966
PAENITEMINI Over de hernieuwing van de kerkelijke boetepraktijk |
|||
► | Hoe in onze tijd te voldoen aan het goddelijke gebod van de boetvaardigheid |
Terwijl de Kerk in de praktijk van de boetvaardigheid de eerste plaats toekent aan de godsdienstige en bovennatuurlijke waarden ervan, die vandaag meer dan ooit de mensen helpen om hun te leren wie God is, welke zijn rechten op de mens zijn en welk heil door Christus is opgebracht, Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 10.41 spoort zij alle gelovigen krachtig aan, om de inwendige bekering van de geest tot God samen te doen gaan met uitwendige daden van lichamelijke versterving.
In één woord: de Kerk nodigt alle Christenen zonder onderscheid uit om, naast de beproevingen en de offers van het dagelijkse leven, door vrijwillige daden gehoor te geven aan het goddelijk gebod van de boetvaardigheid. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 42 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 9.12.104
Om dus al haar zonen te herinneren aan en op te wekken tot de vervulling van het goddelijk gebod van de boetvaardigheid, wil de Apostolische Stoel de boetepraktijk reorganiseren en meer aanpassen aan de behoeften van onze tijd.
Maar het is de taak van de zorg en de wijsheid van de bisschoppen om in hun conferenties of vergaderingen de regels op te stellen die zij volgens hun kennis van de plaatselijke omstandigheden en van de mensen het meest geschikt achten om het doel te bereiken, met behoud echter van hetgeen volgt:
Op de eerste plaats wenst de Kerk op te merken, dat er volgens de oude traditie drie belangrijke wijzen zijn om te voldoen aan het goddelijk gebod van de boetvaardigheid: het gebed, het vasten en de werken van liefdadigheid, ofschoon zij vooral de onthouding van vleesspijzen en het vasten steeds heeft aangeprezen. Deze wijzen zijn in al de eeuwen gemeengoed geweest. In onze tijd echter zijn er bijzondere redenen die het noodzakelijk maken, om volgens de eisen van de verschillende gebieden meer de ene vorm van boetvaardigheid te benadrukken dan de andere. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 110 Zo zal men in de landen die een grotere economische welvaart kennen vooral een verloochening moeten beoefenen die de gelovigen aanspoort om hun gedrag niet op deze wereld af te stemmen, Vgl. Rom. 12, 2 Vgl. Mc. 2, 19 Vgl. Mt. 9, 15 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 37 waarbij tevens de nadruk gelegd dient te worden op de liefde jegens de broeders die, zelfs in verafgelegen landen, onder armoede en honger gebukt gaan. Vgl. 1 Kor. 16, 1 Vgl. Rom. 15, 26-28 Vgl. Gal. 2, 10 Vgl. 2 Kor. 8, 9 Vgl. Hand. 24, 17 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 88
Bij de volkeren echter die in moeilijker levensomstandigheden verkeren, zal het aangenamer aan God en nuttiger voor de leden van het lichaam van Christus zijn, als de mensen hun lijden in gebed aan de Vader opofferen en zich innig verenigen met het lijden van Christus en daarbij trachten om door alle middelen een betere sociale rechtvaardigheid te verkrijgen.
Met behoud van de gewoonte om de boetvaardigheid in praktijk te brengen door vasten en onthouding daar waar zij geschikt gehandhaafd zal kunnen blijven - een gewoonte die gedurende zoveel eeuwen in de kerkelijke wetgeving is vastgelegd -, wenst de Kerk dan ook, dat de andere wijzen van boetvaardigheid door het gezag zullen voorgeschreven worden daar, waar de conferenties of de vergaderingen van de bisschoppen het nuttig achten, om het vasten en de onthouding van vleesspijzen te vervangen door oefeningen van gebed en werken van liefdadigheid.
Maar opdat al de gelovigen één zullen zijn in een gemeenschappelijke praktijk van de boetvaardigheid, heeft de Apostolische Stoel besloten, om bepaalde dagen en tijden vast te stellen, 63) die in de loop van het liturgisch jaar meer in het bijzonder het paasmysterie van Christus tot uitdrukking brengen Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 105 of aan bijzondere behoeften van de Kerk beantwoorden. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 107 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 109. Over de Veertigdaagse vasten als voorbereiding op de viering van het Paasmysterie Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 102. Over het iedere week vieren van het Paasmysterie Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 106