H. Paus Paulus VI - 17 februari 1966
PAENITEMINI Over de hernieuwing van de kerkelijke boetepraktijk |
|||
► | De boetvaardigheid | ||
► | Deelnemen aan het lijden van Christus |
Voor het aangezicht van Christus wordt de mens in een nieuw licht geplaatst en zo erkent hij de heiligheid van God en de boosheid van de zonde. Vgl. Lc. 5, 8 Vgl. Lc. 7, 36-50 Door het woord van Christus ontvangt hij de boodschap die hem uitnodigt tot de bekering en hem de vergiffenis der zonden verleent. Hij ontvangt deze gaven in al hun volheid in het doopsel, dat de mens doet delen in het lijden, de dood en de verrijzenis van de Heer. Vgl. Rom. 6, 3-11 Vgl. Kol. 2, 11-15 In het teken van dit mysterie wordt geheel het toekomstig leven van de dopeling geplaatst.
Ieder dus die terecht de naam "Christen" draagt, heeft tot taak de voetstappen van de goddelijke Meester te volgen door zichzelf te verloochenen, zijn kruis te dragen en deel te nemen aan het lijden van Christus. Als hij aldus aan Hem gelijkvormig is geworden in zijn dood, kan hij de glorie van de verrijzenis deelachtig worden. Vgl. Fil. 3, 10-11 Vgl. Rom. 8, 17 Bovendien moet hij daarna niet voor zichzelf leven, Vgl. Rom. 6, 10 Vgl. Rom. 14, 8 Vgl. 2 Kor. 5, 15 Vgl. Fil. 1, 21 maar voor God, die hem heeft liefgehad. en zichzelf voor hem heeft overgeleverd; (Gal. 2, 20) Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 7 hij moet ook leven voor zijn broeders ,om voor zijn deel aan te vullen wat aan de kwellingen van Christus in zijn vlees ontbreekt, ten bate van zijn Lichaam, dat de Kerk is'. Vgl. Kol. 1, 24 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 36
Daar de Kerk innig verbonden is met Christus; staat bovendien de boete van iedere gelovige in een zekere nauwe verhouding tot de gehele gemeenschap van de Kerk; want niet alleen door het doopsel ontvangt hij in de Kerk de fundamentele gave van de "metanoia", maar in de Kerk wordt deze gave in de zondaars ook hersteld en versterkt door het sacrament van de biecht. "Zij die naderen tot het sacrament van de biecht, verkrijgen van Gods barmhartigheid de vergiffenis van de Hem aangedane belediging en terzelfder tijd de verzoening met de Kerk, die zij door hun zonden geschonden hebben, en die zich door haar liefdediensten, voorbeeld en gebed voor hun bekering inspant". Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 11 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 5 In de Kerk tenslotte heeft de kleine penitentie, die aan iedere penitent in het sacrament wordt opgelegd, op een speciale wijze deel aan de oneindige voldoening van Christus, terwijl de penitent door een algemene beschikking van de Kerk alles wat hij doet, lijdt en verduurt, inniger aan de sacramentele voldoening kan verbinden. Vgl. H. Thomas van Aquino, Quaestiones de quodlibet. III, q. 13, a. 28: De priester behoort de biechteling niet te belasten met een zware penitentie, omdat zoals een klein vuur door vele opgestapelde houtblokken gemakkelijk gedoofd wordt, · het zou kunnen gebeuren, dat een gering berouw dat de penitent kort geleden heeft opgewekt, wegens de zware last van de penitentie wordt uitgeblust, terwijl de zondaar totaal ontmoedigd wordt. Vandaar is het beter. dat de priester aan de penitent uitlegt, hoe groot de penitentie voor diens zonden zou moeten zijn, en hem toch maar iets oplegt dat de penitent gemakkelijk kan verdragen: uit de vervulling hiervan zal de penitent zich gewennen om ook grotere penitenties te volbrengen die de priesters hem zelfs niet hadden willen opleggen; wat hij vrijwillig meer dan de opgelegde penitentie verricht, zal een grotere uitboetingskracht hebben voor de bedreven zonde volgens de woorden van de priester: het goede dat gij zult doen en het leed dat gij zult dragen, zij u tot vergiffenis van uw zonden. Het is een loffelijke gewoonte, dat dit door talrijke priesters wordt gezegd.
Aldus draagt de gedoopte ieder ogenblik en in al de omstandigheden van zijn leven de smarten van de dood van Jezus Vgl. 2 Kor. 4, 10 in zijn lichaam en in zijn ziel mee.