H. Paus Paulus VI - 17 februari 1966
Terwijl de Kerk tijdens het concilie meer aandacht heeft besteed aan haar verhouding niet alleen met de afgescheiden christenen, maar ook met de niet-christelijke godsdiensten, heeft zij met vreugde vastgesteld, dat de boetvaardigheid bijna overal hoog wordt gewaardeerd, omdat zij innig verbonden is met de godsdienstige mentaliteit, waarvan het leven van de oudste volkeren diep doordrongen was, en met de nauwkeuriger begrippen van de godsdiensten die op een hoger plan staan en die zijn verbonden met de vooruitgang van de cultuur. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 2.3