H. Paus Paulus VI - 17 februari 1966
Op de eerste plaats wenst de Kerk op te merken, dat er volgens de oude traditie drie belangrijke wijzen zijn om te voldoen aan het goddelijk gebod van de boetvaardigheid: het gebed, het vasten en de werken van liefdadigheid, ofschoon zij vooral de onthouding van vleesspijzen en het vasten steeds heeft aangeprezen. Deze wijzen zijn in al de eeuwen gemeengoed geweest. In onze tijd echter zijn er bijzondere redenen die het noodzakelijk maken, om volgens de eisen van de verschillende gebieden meer de ene vorm van boetvaardigheid te benadrukken dan de andere. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 110 Zo zal men in de landen die een grotere economische welvaart kennen vooral een verloochening moeten beoefenen die de gelovigen aanspoort om hun gedrag niet op deze wereld af te stemmen, Vgl. Rom. 12, 2 Vgl. Mc. 2, 19 Vgl. Mt. 9, 15 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 37 waarbij tevens de nadruk gelegd dient te worden op de liefde jegens de broeders die, zelfs in verafgelegen landen, onder armoede en honger gebukt gaan. Vgl. 1 Kor. 16, 1 Vgl. Rom. 15, 26-28 Vgl. Gal. 2, 10 Vgl. 2 Kor. 8, 9 Vgl. Hand. 24, 17 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 88