H. Paus Paulus VI - 17 februari 1966
Ieder dus die terecht de naam "Christen" draagt, heeft tot taak de voetstappen van de goddelijke Meester te volgen door zichzelf te verloochenen, zijn kruis te dragen en deel te nemen aan het lijden van Christus. Als hij aldus aan Hem gelijkvormig is geworden in zijn dood, kan hij de glorie van de verrijzenis deelachtig worden. Vgl. Fil. 3, 10-11 Vgl. Rom. 8, 17 Bovendien moet hij daarna niet voor zichzelf leven, Vgl. Rom. 6, 10 Vgl. Rom. 14, 8 Vgl. 2 Kor. 5, 15 Vgl. Fil. 1, 21 maar voor God, die hem heeft liefgehad. en zichzelf voor hem heeft overgeleverd; (Gal. 2, 20) Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 7 hij moet ook leven voor zijn broeders ,om voor zijn deel aan te vullen wat aan de kwellingen van Christus in zijn vlees ontbreekt, ten bate van zijn Lichaam, dat de Kerk is'. Vgl. Kol. 1, 24 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 36