INVESTIGABILES DIVITIAS CHRISTIBij gelegenheid van het tweede eeuwfeest van de instelling van het feest ter ere van het Heilig Hart
(Soort document: H. Paus Paulus VI - Apostolische Brief)
H. Paus Paulus VI -
6 februari 1965
INVESTIGABILES DIVITIAS CHRISTI
Bij gelegenheid van het tweede eeuwfeest van de instelling van het feest ter ere van het Heilig Hart
Eerbiedwaardige broeders, heil en apostolische zegen.
,De ondoorgrondelijke rijkdom van Christus' (
Ef. 3, 8) die uit de doorboorde zijde van de goddelijke Verlosser is gestroomd toen Hij stervend op het kruis het gehele mensdom met de Vader heeft verzoend is door de steeds groeiende verering van het heilig hart van Christus in de laatste tijden zo duidelijk in het licht gesteld, dat daaruit zeer blijde vruchten voor het welzijn van de Kerk gerijpt zijn.
Want toen de zeer barmhartige Zaligmaker, zoals men verhaalt, zich in het stadje Paray-le-Monial aan de beminde zuster Margaretha Maria Alacoque heeft getoond, vroeg Hij haar uitdrukkelijk dat alle mensen als om strijd in hun gebed Zijn hart, uit liefde voor ons gewond, zouden vereren en op alle mogelijke wijzen voor de Hem aangedane beledigingen eerherstel zouden aanbieden. De verering van het heilig hart, die reeds hier en daar door toedoen en onder aansporing van de heilige Johannes Eudes in praktijk werd gebracht, is op wonderbare wijze onder de geestelijkheid en het christenvolk gegroeid en heeft zich over bijna de gehele wereld verbreid. Daarom heeft deze algemene verering door toedoen van de Apostolische Stoel een hoogtepunt bereikt toen onze voorganger Clemens XIII eerbiedwaardiger gedachtenis in antwoord op de verlangens van de bisschoppen van Polen en van de Romeinse aartsbroederschap van het hart van Jezus op 6 februari 1765 aan het edele Poolse volk en aan deze aartsbroederschap heeft toegestaan het liturgisch feest met het officie en de mis ter ere van het hart van Jezus te vieren en het decreet heeft goedgekeurd dat op 26 januari van dat jaar door de Heilige Congregatie der Riten is uitgevaardigd
Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over de verering van het Allerheiligst Hart van Jezus, Haurietis aquas in gaudio (15 mei 1956), 53 A. Gardellini, Decreta authentica S.R.C., t. II, 1865, n. 4324; t. III, n. 4579, 3.
Aldus zijn vijfenzeventig jaar na het afsterven van die nederige religieuze van de orde der visitatie het liturgisch feest en de speciale riten ter ere van het heilig hart van Jezus ingevoerd. Dit werd niet alleen gunstig ontvangen door de koning, de bisschoppen en de gelovigen van Polen alsmede door de leden van genoemde Romeinse aartsbroederschap, maar ook door de kloosterzusters van de orde der visitatie, door de gehele stad Rome, door de bisschoppen en de koningin van het edele franse volk en door de oversten en leden van de orde der jezuïeten, zodat in korte tijd de verering van het heilig hart over bijna geheel de Kerk verspreid was en in de zielen der gelovigen overvloedige vruchten van heiligheid voortbracht.
Daarom hebben wij op het einde van de tweehonderd jaar, die sedert deze gelukkige gebeurtenis verlopen zijn, met niet geringe vreugde vastgesteld dat hier en daar plechtigheden worden voorbereid om dit feit te vieren, en speciaal in het bisdom Autun, waarin zich het stadje Paray-le-Monial bevindt, vooral in zijn prachtige kerk, waarheen men van alle kanten ter bedevaart komt om de gewijde plaats te vereren, waar, naar men gelooft, de geheimen van het hart van Jezus op zo'n wonderbare wijze zijn geopenbaard en waarvandaan zij zich over de gehele wereld verspreid hebben.
Het is onze wens en onze wil dat gij allen, eerbiedwaardige broeders, bisschoppen van Gods Kerk, en het u toevertrouwde volk bij deze gelegenheid op passende wijze de instelling van dit feest zult vieren, dat nu op zo'n gunstig ogenblik in het licht wordt geplaatst; wij wensen dat men de verheven en innerlijke hoofdpunten van de gewijde leer, die de oneindige schatten van liefde van het heilig hart verklaren, zo toepasselijk en zo volledig mogelijk aan alle gelovigen zal uiteenzetten en dat men speciale plechtigheden organiseert, waardoor de devotie voor deze zo achtenswaardige verering steeds meer groeit, opdat alle christenen, door een nieuwe geest bewogen, aan dit goddelijk hart de verschuldigde eer zullen bewijzen, al hun zonden met steeds vuriger liefde zullen uitboeten en geheel hun leven in dienst zullen stellen van de echte naastenliefde, die de vervulling is van de wet
Vgl. Rom. 13, 10
.
Daar het allerheiligste hart van Jezus, de brandende vuuroven van liefde, immers het symbool en de uitbeelding is van die eeuwige liefde, waarmee ,God de wereld zozeer heeft liefgehad dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven' (Joh. 3, 16), zijn wij ervan overtuigd dat deze godsdienstige vieringen zeer veel zullen bijdragen tot een verdieping en een beter begrip van de rijkdommen van de goddelijke liefde; wij vertrouwen eveneens dat alle gelovigen daaruit nog grotere krachten zullen putten om hun leven moedig in overeenstemming te brengen met het evangelie, zorgvuldig hun zedelijk leven te verbeteren en de voorschriften van de goddelijke wet in praktijk te brengen.
Maar wij verlangen vooral dat het heilig hart van Jezus vuriger wordt vereerd door een grotere deelneming aan het heilig sacrament, daar Zijn meest verheven gave de heilige eucharistie is. Want in het offer der eucharistie wordt juist onze Zaligmaker ,die altijd leeft om onze voorspraak te zijn' (
Hebr. 7, 25) geofferd en ontvangen, wiens hart door de lans van de soldaat geopend werd dat toen een stroom van kostbaar bloed en water over het mensdom heeft uitgestort; bovendien, in dit verheven sacrament, de top en het middelpunt van alle sacramenten, ,proeft men aan zijn bron de geestelijke zoetheid en herinnert men zich de zeer grote liefde, die Christus in Zijn lijden getoond heeft'
H. Thomas van Aquino, Opuscula theologica. 57. Daarom moeten wij, om de woorden van de heilige Joannes Damascenus te gebruiken, ,met een vurig verlangen tot Hem gaan opdat het vuur van ons verlangen door het ontvangen van deze vurige kool onze zonden zal verbranden en ons hart zal verlichten, zodat wij door het voortdurend contact met het goddelijk vuur ook ontstoken worden en gelijk worden aan God'
H. Johannes Damascenus, Over het rechte of orthodoxe geloof, De fide orthodoxa. 4, 13; P.G. 94, 1150.
Dit lijkt ons bijzonder geschikt om de verering van het heilig hart, die - wij zeggen het tot onze spijt bij sommigen enigszins is verminderd, steeds meer te doen opbloeien en om haar door allen te laten beschouwen als een uitstekende en beproefde vorm van die echte devotie, die in onze tijd, vooral krachtens de voorschriften van het Tweede Vaticaans Concilie, zo bijzonder gevraagd wordt jegens Jezus Christus, ,Koning en middelpunt van alle harten, die ook het Hoofd is van het lichaam dat de Kerk is de Oorsprong, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in alles de eerste zou zijn' (
Kol. 1, 18).
Daar het Oecumenisch Concilie ten zeerste aanbeveelt ,de oefeningen van godsvrucht van het christenvolk vooral wanneer zij op last van de Apostolische Stoel geschieden'
2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 13, schijnt deze vorm van godsvrucht meer dan andere prijzenswaardig, want, zoals wij reeds gezegd hebben, zij bestaat geheel in het waardig aanbidden van Jezus Christus en in eerherstel; zij is vooral gebaseerd op het heilig mysterie van de Eucharistie, waaruit, zoals uit de overige liturgische handelingen, ,die heiliging van de mensen en verheerlijking van God in Christus worden verwerkelijkt, die het doel zijn van alle andere werken der Kerk'
2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 10.
Met de oprechte wens dat de plechtigheden, die gevierd zullen worden, zoveel mogelijk zullen bijdragen tot een constante vooruitgang van het christelijk leven, smeken wij over u de overvloedige gaven van de goddelijke Verlosser af en schenken wij u, eerbiedwaardige broeders, aan alle priesters, aan de religieuze communiteiten en aan de u toevertrouwde gelovigen van harte de apostolische zegen als bewijs van onze welwillendheid.
Gegeven te Rome bij Sint Pieter, 6 februari van het jaar 1965, het tweede van ons pontificaat.
Paulus, P.P. VI.
© 1965, Katholiek Archief, 20e jrg. nr. 19, 533-536