H. Paus Johannes Paulus II - 22 november 1981
Het gezin en de maatschappij hebben zeker een elkaar aanvullende taak in de handhaving en de bevordering van het welzijn van alle mensen en van ieder mens. Maar de maatschappij en meer in het bijzonder de Staat moeten erkennen dat het gezin "een gemeenschap is die een eigen en oorspronkelijk recht geniet" 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 5; daarom hebben zij de zware plicht zich in hun betrekkingen met het gezin te houden aan het beginsel van de subsidiariteit.
Krachtens dit beginsel kan en mag de Staat aan de gezinnen niet die taken onttrekken die zij even goed zelf of door vrije samenwerking kunnen vervullen en moet hij het verantwoorde initiatief van de gezinnen zoveel mogelijk begunstigen en er om vragen. In de overtuiging dat het welzijn van het gezin een onmisbare en onvervreemdbare waarde vormt voor de burgerlijke maatschappij, moet de overheid al het mogelijke doen om aan de gezinnen alle hulp te verzekeren - economische, maatschappelijke, educatieve, politieke, culturele - die zij nodig hebben om aan al hun verplichtingen te voldoen.