H. Paus Johannes Paulus II - 22 november 1981
De maagdelijkheid en het celibaat omwille van het Rijk Gods zijn niet alleen niet in tegenspraak met de waardigheid van het huwelijk, maar veronderstellen en bevestigen deze. Het huwelijk en de maagdelijkheid zijn de twee manieren waarop het ene mysterie van het verbond van God met zijn volk wordt uitgedrukt en beleefd.
Wanneer men het huwelijk niet hoogacht, kan de aan God gewijde maagdelijkheid ook niet bestaan; wanneer de menselijke seksualiteit niet wordt gezien als een grote waarde, geschonken door de Schepper, verliest het zijn zin er afstand van te doen omwille van het Rijk Gods.
De heilige Johannes Chrysostomus zegt zeer terecht: "Wie het huwelijk veroordeelt, berooft ook de maagdelijkheid van haar glorie; wie daarentegen het huwelijk prijst, maakt de maagdelijkheid bewonderenswaardiger en verhevener. Want wat alleen goed blijkt in vergelijking met een kwaad, is per slot van rekening nog geen goed; maar wat beter is dan datgene wat allen voor een goed houden, is zeker goed in overtreffende mate". H. Johannes Chrysostomos, De Virginitate. X, 1: PG 48, 540; SC 125, p. 123
In de maagdelijkheid is de mens in afwachting, ook lichamelijk, van de eschatologische bruiloft van Christus met de Kerk en schenkt hij zich geheel en al aan de Kerk, in de hoop dat Christus zich aan haar zal schenken in de volle werkelijkheid van het eeuwig leven. Zodoende anticipeert de maagdelijke persoon in zijn vlees de nieuwe wereld van de toekomstige verrijzen." (Mt. 22, 30)
Krachtens dit huwelijksgetuigenis houdt de maagdelijkheid in de Kerk het bewustzijn levendig van het mysterie van het huwelijk en bewaart zij het voor ieder verval en voor iedere verarming.
De maagdelijkheid maakt het hart van de mens op speciale wijze vrij, Vgl. 1 Kor. 7, 32-35 "met het oog op een grotere vurigheid in de liefde jegens God en alle mensen" 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de vernieuwing en aanpassing van het religieuze leven, Perfectae Caritatis (28 okt 1965), 12 en zo getuigt zij dat het Rijk Gods en zijn gerechtigheid die kostbare parel is die verkozen dient te worden boven alle andere waarden, hoe groot ook, en die juist gezocht moet worden, omdat hij de enige zekere en blijvende waarde is. Daarom heeft de Kerk gedurende heel haar geschiedenis steeds de voortreffelijkheid van deze gave verdedigd boven de genade van het huwelijk, wegens de volstrekt uitzonderlijke band die zij heeft met het Rijk Gods. Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over gelofte van de maagdelijkheid, Sacra virginitas (25 mrt 1954), 10-15. II: AAS 46 (1954), pp. 174 et suivantes
De maagdelijke persoon mag dan wel afstand hebben gedaan van de fysieke vruchtbaarheid, hij wordt geestelijk vruchtbaar, vader en moeder van velen, en werkt zo mee aan de vervolmaking van het gezin volgens Gods bedoeling.
De christelijke gehuwden hebben daarom het recht het goede voorbeeld te verwachten van de maagdelijke personen en het getuigenis van de trouw aan hun roeping tot aan de dood toe. Evenals voor de gehuwden de trouw soms moeilijk wordt en opoffering, versterving en zelfverloochening eist, zo kan dit ook het geval worden voor de maagdelijke personen. Want hun trouw, ook in eventuele beproeving, moet de trouw van de gehuwden stichten. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Brief, Aan de priesters op Witte Donderdag 1979, Novo incipiente (8 apr 1979), 9
Deze overwegingen over de maagdelijkheid kunnen diegenen verlichten en helpen die om redenen, onafhankelijk van hun wil, niet hebben kunnen trouwen en hun situatie hebben aanvaard in een geest van dienstbaarheid.