Patriarch Bartholomeus I - 18 oktober 2008
Tijdens elke celebratie van de liturgie van de heilige Johannes Chrysostomos, bidt de celebrant «opdat wij waardig mogen zijn te luisteren naar het heilig Evangelie». Waarom ? «wat wij hebben gehoord,en wat wij met onze ogen hebben gezien, wat we mochten aanschouwen en onze handen mochten betasten met betrekking tot het Woord des Levens» (1 Joh. 1, 1) behoort op de eerste plaats en boven alles niet tot één van onze eigenschappen of een aangeboren recht dat wij zouden hebben als menselijke wezens. Het is een voorrecht en een gave die wij ontvangen als kinderen van de levende God. De christelijke Kerk is voor alles een Kerk gegrondvest op de heilige Schriften. Zelfs als de wijzen van interpreteren kunnen veranderen van de ene kerkvader tot de andere, van de ene school tot de andere, in het Oosten of het Westen, de Schriften komen altijd tot ons als een levende realiteit en niet als dode letter.
Zo is in de context van een levendig geloof de Schrift het getuigenis van een levende geschiedenis, van de relatie tussen de levende God en een levend volk. Het Woord « dat door de profeten gesproken werd » 1e Concilie van Constantinopel, Credo van Nicea - Constantinopel (31 juli 381). Geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel, is gesproken met het inzicht beluisterd en gevolgd te worden. Het gaat vooreerst over een mondelinge en directe communicatie gericht tot de mensen, bestemd voor de mensen. De geschreven tekst is dus ervan afgeleid en ondergeschikt; de geschreven tekst staat altijd ten dienste van het gesproken woord. Deze wordt niet op een mechanische wijze overgebracht maar gecommuniceerd van geslacht tot geslacht als het levende woord. Door de mond van de profeet Isaïas belooft de Heer: «Want zoals regen en sneeuw uit de hemel vallen, en daar niet terugkeren, zonder de aarde te drenken (...) Zo is het ook met het woord uit mijn mond: niet ledig keert het tot mij terug» (Jes. 55, 10-11).
Meer nog: zoals de heilige Johannes Chrysostomos het uitlegt, toont het goddelijk Woord ons een diepe beschouwing over de diversiteit van de personen die het beluisteren en het ontvangen, en ook hun culturele contexten. De aanpassing van het goddelijk Woord aan de specifieke mogelijkheden en aan de bijzondere culturele context van ieder persoon toont ons de missionaire dimensie van de Kerk, geroepen om de wereld om te vormen door het Woord. In de stilte, evenals in de verkondiging, in het gebed evenzeer als in de actie, richt het goddelijk Woord zich tot de ganse wereld - «Maak alle volkeren tot mijn leerlingen» (Mt. 28, 19) - zonder enig voorrecht op het gebied van ras, cultuur, sexe of sociale status. Wanneer wij deze goddelijke zending volbrengen, dan kunnen we met zekerheid zeggen: «Zie ik blijf altijd bij u, tot aan het einde der wereld» (Mt. 28, 20). Wij worden geroepen om het goddelijk Woord te verkondigen in alle talen : «Voor allen ben ik van alles geworden, om met alle middelen enigen te redden» (1 Kor. 9, 22).