Paus Benedictus XVI - 26 oktober 2008
Broeders in het bisschops- en priesterambt,
Lieve broeders en zusters!
Het Woord van de Heer, dat zo pas in het Evangelie weerklonk, heeft ons eraan herinnerd dat in de liefde de ganse goddelijke Wet samengevat is. De evangelist Matteüs vertelt dat de farizeeërs bijeenkwamen om Jezus op de proef te stellen, nadat hij de Sadduceeërs met zijn antwoord de mond had gesnoerd Vgl. Mt. 22, 34-35 . Een van die farizeeërs, een wetgeleerde, vroeg hem toen: “Meester, wat is het grootste gebod in de Wet?” (Mt. 22, 36). Deze vraag laat de bekommernis uitschijnen, die in de oude Joodse traditie aanwezig was, om een beginsel te vinden dat de verschillende formuleringen van de Wil van God zou kunnen één maken. Dat was geen gemakkelijke vraag, gezien er in de Wet van Mozes 613 geboden en verboden ter overweging aangeboden worden. Hoe tussen al deze voorschriften het grootste onderscheiden? Maar Jezus antwoordt dadelijk zonder enige aarzeling: “U zult de Heer uw God liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod” (Mt. 22, 37-38). In Zijn antwoord citeert Jezus hier het Schemà, het gebed dat de vrome Israëliet meermaals per dag uitspreekt, vooral ’s morgens en ’s avonds Vgl. Deut. 6, 4-9 Vgl. Deut. 11, 13-21 Vgl. Num. 15, 37-41 : de afkondiging van de algehele en totale liefde, die men aan God als de enige Heer verschuldigd is. Het accent wordt gelegd op de totaliteit van deze overgave aan God; hier worden dus de drie vermogens opgesomd die de mens in zijn diepe psychologische structuren bepalen: hart, ziel en verstand. De term verstand, diànoia, bevat het rationeel element. God is niet alleen voorwerp van de liefde, van de inzet, van de wil en van het gevoel, maar ook van het verstand, dat uit dit domein dus niet mag uitgesloten worden. Het is veeleer juist ons denken, dat zich naar het denken van God moet richten.
Maar dan voegt Jezus er iets aan toe, dat in feite door de wetgeleerde niet gevraagd was. “En het tweede gebod is daaraan gelijk: u zult uw naaste liefhebben als uzelf” (Mt. 22, 39). Het verrassende van Jezus’ antwoord bestaat in het feit dat hij een gelijkenisrelatie instelt tussen het eerste en het tweede gebod; en dit laatste wordt op zijn beurt bepaald met behulp van een Bijbelse formule, ontleend aan de levitische codex van heiligheid Vgl. Lev. 19, 18 . Tenslotte worden de beide geboden aan het einde van de perikoop met elkaar verbonden in hun rol als fundamenteel beginsel waarop de ganse bijbelse openbaring berust: “Aan deze twee geboden hangen heel de Wet en de Profeten” (Mt. 22, 40).
De evangelische bladzijde waarop we aan het mediteren zijn, maakt duidelijk dat het leerling-zijn van Christus betekent: zijn leer in praktijk brengen, en die kan samengevat worden in het eerste en grootste gebod van de goddelijke Wet, met name het gebod van de liefde. Ook de Eerste Lezing, uit het boek Exodus genomen, dringt aan op de plicht tot liefde; een liefde waarvan we concreet getuigen in onze relaties met andere personen; dat moeten relaties zijn, doordrongen van eerbied, samenwerking en edelmoedige hulp. Ook de vreemdeling, de wees, de weduwe en de noodlijdende – dat zijn de medeburgers die niemand “verdedigt” – zijn naasten die bemind moeten worden. De Bijbelse auteur daalt af tot in de details, zoals in het geval van het voorwerp dat door een van deze armen in pand gegeven is Vgl. Ex. 20, 25-26 . In zo’n geval stelt God zelf zich garant voor de situatie, waarin deze naaste zich bevindt.
In de Tweede Lezing kunnen we een concrete toepassing zien van het hoogste gebod van de liefde in een van de eerste christelijke gemeenten. De heilige Paulus schrijft aan de Tessalonicenzen om hen te laten begrijpen hoezeer hij die mensen, die hij slechts sinds kort leerde kennen, toch waardeert en toegenegen in zijn hart draagt. Om die reden wijst hij hen aan als “voorbeeld voor alle gelovigen in Macedonië en Achaje” (1 Tess. 1, 6-7). Zeker, in deze pas gestichte gemeenschap ontbreken zwakheden en moeilijkheden niet, maar het is de liefde die alles te boven komt, alles vernieuwt en alles overwint: de liefde van hen die, bewust van de eigen grenzen, toch de woorden van Christus, de goddelijke Meester, gewillig volgen, die door een trouwe leerling werden overgebracht: “U bent navolgers geworden van ons en van de Heer”, schrijft de heilige Paulus, “toen u het woord hebt aangenomen onder allerlei beproevingen”. En hij vervolgt: “Vanuit uw gemeente heeft het Woord van de Heer zich verbreid, en niet enkel in Macedonië en Achaje, maar overal is uw geloof in God bekend geworden” (1 Tess. 1, 6.8). De lering die wij uit de ervaring van de Tessalonicenzen trekken, ervaring die waarlijk gemeengoed is van elke authentieke christelijke gemeenschap, bestaat hierin dat de naastenliefde ontstaat uit het gewillig beluisteren van het goddelijk Woord. Het is een liefde die ook harde beproevingen aanvaardt voor de waarheid van het goddelijk Woord; juist zo groeit de ware liefde en schittert de waarheid in zijn volle glans. Hoe belangrijk is het dus, het Woord te beluisteren en het in zijn persoonlijk bestaan en in het gemeenschappelijk leven gestalte te geven!
In deze eucharistieviering, die de werkzaamheden van de Synode afsluit, bemerken wij op een bijzondere wijze de band die er bestaat tussen het liefdevolle beluisteren van het Woord van God en de onbaatzuchtige dienst aan de broeders. Hoe vaak hebben we in de voorbije dagen ervaringen en overdenkingen gehoord, die onderstrepen dat er vandaag een groeiende behoefte is aan een meer inwendig luisteren naar God, aan een juistere kennis van zijn heilswoord en aan een meer oprecht samen delen van het geloof, dat zich voortdurend voedt aan de tafel van het goddelijk Woord.
Geliefde en eerbiedwaardige broeders, bedankt voor de bijdrage die elk van jullie geleverd heeft tot uitdieping van het Synode-thema: “Het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk”. Ik groet jullie allen zeer genegen. Een bijzondere groet richt ik tot de heren kardinalen: de gedelegeerde voorzitters en de algemene secretaris van de Synode, die ik dank voor hun onafgebroken toewijding. Ik groet jullie, lieve broeders en zusters, die vanuit elk werelddeel gekomen bent om je verrijkende ervaring aan te reiken. Breng bij je terugkeer thuis aan allen de hartelijke groet over van de bisschop van Rome. Ik groet de broederlijke afgevaardigden, de experts, de waarnemers en de speciale genodigden: de leden van het Algemeen Secretariaat van de Synode en allen die bevoegd waren voor de relaties met de pers. Een bijzondere gedachte gaat naar de bisschoppen van Continentaal China, die naar deze synodale bijeenkomst geen vertegenwoordigers hebben kunnen zenden. Ik verlang hier de vertolker te zijn van hun liefde voor Christus, van hun gemeenschap met de universele Kerk en van hun trouw aan de opvolger van de apostel Petrus; en daarvoor wil ik God danken. In ons gebed zijn ze aanwezig, samen met alle gelovigen die aan hun pastorale zorg werden toevertrouwd. Vragen wij aan de “Opperherder van de kudde” (1 Pt. 5, 4) hen vreugde, kracht en apostolische ijver te schenken om de katholieke gemeenschap in China, die ons allen zo dierbaar is, met wijsheid en doorzicht te leiden.
In dit Paulusjaar maken we de woorden van de Apostel tot de onze: “Wee mij, als ik het Evangelie niet verkondig” (1 Kor. 9, 16), en ik wens van harte dat men dit vurig verlangen van Paulus in elke gemeenschap met nog diepere overtuiging aanziet als een roeping ten dienste van het Evangelie voor de wereld. Paus Benedictus XVI - Homilie
Wereld zonder God is in verwarring
H. Mis ter opening van de 12e Algemene Bisschoppensynode in de Pauselijke Basiliek Sint-Paulus buiten de Muren
(5 oktober 2008) aan Jezus’ oproep: “De oogst is groot” (Mt. 9, 37), een oproep waarop we onvermoeibaar moeten blijven antwoorden ondanks de moeilijkheden waarop we kunnen stoten. Er zijn zoveel mensen op zoek, vaak zelfs zonder het te beseffen, naar de ontmoeting met Christus en zijn Evangelie; zo velen hebben het nodig, in Hem de zin van hun leven te vinden. Een ondubbelzinnig en gemeenschappelijk getuigenis van een leven volgens het door Jezus bevestigde Woord van God, wordt dus een onmisbaar waarheidscriterium voor de zending van de Kerk.
De Lezingen die de Liturgie ons vandaag ter overweging aanbiedt, herinneren ons eraan, dat de volheid van de Wet en van alle goddelijke Schriften de liefde is. Wie dus meent de Schriften of tenminste een of ander onderdeel ervan begrepen te hebben, zonder zijn best te doen om dankzij dit inzicht de dubbele liefde, die voor God en die voor de naaste, in zijn leven uit te bouwen, bewijst in feite dat hij van het echte begrijpen van de Schrift nog ver verwijderd is. Maar hoe moet je dit Gebod in praktijk brengen, hoe kan je zonder een levendig en intens contact met de heilige Schriften de liefde tot God en tot de broeders beleven? Het Tweede Vaticaans Concilie bevestigt dat het “noodzakelijk is dat de gelovigen een brede toegang tot de heilige Schriften hebben” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 22, opdat de personen de waarheid kunnen ontmoeten en zo in authentieke liefde groeien. Het gaat hier om een vereiste die ook vandaag voor de evangelisatie onontbeerlijk is. En vermits de ontmoeting met de Schrift niet zelden riskeert géén ‘kerkelijke aangelegenheid’ te zijn, maar aan subjectieve en arbitraire initiatieven wordt overgelaten, wordt een robuuste en geloofwaardige pastorale promotie van de Schriftkennis onontbeerlijk om het Woord in de christelijke gemeenschap te verkondigen, te vieren en te beleven; zo kunnen we met de culturen van onze tijd een dialoog aangaan, ons ten dienste stellen van de waarheid en niet van de gangbare ideologieën, en de dialoog verdiepen die God met alle mensen wil hebben Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 21. Met dit doel voor ogen moet aan de opleiding van de pastores bijzondere zorg besteed worden om hen later met de hulp van aangepaste middelen te kunnen gelasten met de zo nodige actie voor het gebruik van de bijbel. We moeten de lopende inspanningen aanmoedigen om de Bijbelse beweging onder de leken en de vorming van groepsanimatoren te stimuleren, met een bijzondere aandacht voor de jongeren. We moeten ook de inspanningen ondersteunen om met behulp van het Woord van God het geloof te laten kennen aan hen die ‘veraf’ zijn en vooral aan hen die oprecht op zoek zijn naar de zin van het leven.
Hier zouden nog vele andere bedenkingen kunnen aan toegevoegd worden, maar ik wil tenslotte alleen nog onderstrepen dat het Woord van God de Kerk opbouwt en dat de bevoorrechte plaats om dat Woord Gods te laten klinken, ongetwijfeld de liturgie is; dit is trouwens tijdens deze synode zo vaak herhaald. Daar in de liturgie blijkt duidelijk dat de Bijbel het boek is van het volk en voor het volk; een erfenis, een aan lezers toevertrouwd testament om in hun eigen leven de heilsgeschiedenis te verwerkelijken, waarvan dit Boek getuigt. Er is dus tussen het volk en het Boek een relatie van elkaar vitaal toebehoren; de Bijbel blijft levend door het volk, zijn subject, dat dit Boek leest. Het volk kan niet verder leven zonder het Boek, want daarin vindt het zijn bestaansreden, zijn roeping, zijn identiteit. Dit elkaar toebehoren tussen volk en heilige Schrift wordt gevierd in elke liturgische bijeenkomst; dankzij de Heilige Geest beluistert men hier Christus; want Hij is het die spreekt, als men in de Kerk de Schrift voorleest en het Verbond verwelkomt, dat God met zijn volk vernieuwt. Heilige Schrift en liturgie zijn dus samen op weg naar het ene doel: het volk brengen tot dialoog met de Heer en tot gehoorzaamheid aan de wil van de Heer. Het Woord dat uit de mond van God gekomen is en waarvan de Schriften getuigen, keert naar Hem terug in de vorm van een biddend antwoord van het volk en een antwoord met een evangelisch leven, dat uit de liefde opwelt Vgl. Jes. 55, 10-11 .
Lieve broeders en zusters, laten we bidden dat uit het vernieuwde beluisteren van Gods Woord, onder de werking van de heilige Geest een echte vernieuwing mag opwellen in de universele Kerk en in elke christelijke gemeenschap. Laten we de vruchten van deze Synodale Samenkomst toevertrouwen aan de moederlijke voorspraak van de Maagd Maria. Aan haar vertrouw ik ook de 2de Bijzondere Synode voor Afrika toe, die volgend jaar in oktober hier in Rome zal plaats vinden. Ik ben van plan in maart aanstaande naar Kameroen te gaan om aan de vertegenwoordigers van de Bisschoppenconferenties van Afrika het Instrumentum Laboris van deze Synodale Vergadering toe te vertrouwen. Van daaruit zal ik me, als het God belieft, naar Angola begeven om hulde te brengen aan een van de oudste Kerken van onder de Sahara. Ik vraag de hulp van de allerzaligste Maagd Maria, die haar leven heeft gegeven als “dienstmaagd van de Heer” opdat alles vervuld mag worden in overeenstemming met de Wil van God Vgl. Lc. 1, 38 ; zij heeft ons ook aangespoord alles te doen wat Jezus zegt Vgl. Joh. 2, 5 ; moge zij ons leren, in ons leven het primaat van het Woord te erkennen, het enige dat ons redding kan schenken. Het zij zo!