De derde pijler van het spirituele bouwwerk van de Kerk, het huis van het Woord, bestaat uit de gebeden, die, zoals Paulus zei, geweven zijn uit “psalmen, hymnen en liederen” (
Kol. 3, 16). Een bevoorrechte plaats wordt hierbij natuurlijk ingenomen door de getijdenliturgie, het gebed van de Kerk bij uitstek, dat bedoeld is om structuur te geven aan de dagen en tijden van het christelijk jaar en, met name met de Psalmodie, zorgt voor het spirituele dagelijks brood voor de gelovigen. Naast deze liturgie en de vieringen van het woord in de gemeenschap heeft de traditie het gebruik van de lectio divina geïntroduceerd, het biddend lezen in ontvankelijkheid voor de Heilige Geest, die de schat van Gods woord voor de gelovigen kan openen en hen Christus, het levende Woord van God, kan doen ontmoeten.
De
lectio divina begint met het lezen (
lectio) van de tekst, dat leidt tot de vraag waar het in de tekst nu werkelijk om gaat: wat zegt deze Bijbeltekst? Daarop volgt de meditatie (
meditatio), waarbij de vraag is: wat heeft deze Bijbeltekst ons te zeggen? Zo komt men uit bij het gebed (
oratio), dat draait om de vraag: wat zeggen wij tegen de Heer in antwoord op zijn woord? Vervolgens sluit men af met de contemplatie (
contemplatio), waarin wij door Gods genade met dezelfde blik naar de werkelijkheid kijken en onszelf vragen: welke bekering van hart, geest en leven vraagt de Heer van ons?
Voor het geestesoog van de biddende lezer van Gods woord verschijnt de persoon van Maria, de Moeder van de Heer, die “al deze woorden in haar hart (bewaarde) en ze bij zichzelf overwoog” (
Lc. 2, 19). Ze zag, zoals er in de Griekse grondtekst staat, de fundamentele knoop waarin alle afzonderlijke gebeurtenissen, daden en dingen in het grote goddelijke plan met elkaar verbonden waren. De houding van Maria, de zuster van Martha, kan ook aan de gelovigen ten voorbeeld worden gesteld bij het Bijbellezen: zij zit aan de voeten van de Heer en luistert naar zijn woord. Ze laat zich niet opslokken door allerlei beslommeringen en ruimt zelfs tijd in voor “het beste deel”, dat haar niet ontnomen mag worden
Vgl. Lc. 10, 38-42
.