“En uit het vuur heeft de Heer uw God tot u gesproken. U hebt toen wel zijn woorden gehoord, maar geen gestalte gezien. Er was alleen maar een stem” (
Dt. 4, 12). Dit zijn de woorden van Mozes, die verwoordt wat Israël had ervaren in de bittere eenzaamheid van de Sinaï-woestijn. De Heer stelde zichzelf niet tegenwoordig als een beeltenis of in een beeld zoals dat van het gouden kalf, maar in “een stem die woorden sprak”. Zo klonk ook in het allereerste begin van de schepping een stem, die de stilte van het niets doorbrak: “In het begin ... zei God: ‘Er moet licht zijn!’ En er was licht. ... In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God ... Alles is door Hem geworden en zonder Hem is niets geworden van wat geworden is” (
Gen. 1, 1.3)(
Joh. 1, 1.3).
De schepping is niet voortgekomen uit een strijd tussen de goden, zoals de oude Mesopotamische mythen vertellen, maar uit een woord dat het niets overwint en leven schept. De Psalmist zingt: “Het woord van de Heer heeft de hemel gemaakt, de geest uit zijn mond schiep de hemelse machten ... Want Hij sprak een woord en alles ontstond, Hij gaf bevel en het kwam te voorschijn” (
Ps. 33, 6.9). En Paulus herhaalt: God, “die de doden levend maakt en wat niet bestaat in het aanzijn roept” (
Rom. 4, 17). Zo kennen we dus in de eerste plaats een ‘kosmische’ openbaring, die de schepping maakt tot een reusachtige bladzijde die voor heel de mensheid ligt opengeslagen en waarin de boodschap van de Schepper te lezen staat: “De hemel verkondigt Gods heerlijkheid, het uitspansel toont ons het werk van zijn handen. De dag roept het toe aan de volgende dag, de nacht geeft het door aan de nacht. Geen woord wordt gesproken, geen stem weerklinkt, geen enkel geluid is te horen; Toch klinkt over heel de aarde hun roep, hun boodschap dringt door tot de rand van de wereld” (
Ps. 19, 2-5).