Een minder menswaardig bestaan leiden vooreerst zij die zulk een gebrek hebben, dat zij zelfs het minimum aan levensonderhoud moeten missen, ofwel die ten onder dreigen te gaan door een morele armoede, waaraan zijzelf schuld hebben tengevolge van hun egoïsme. Minder menswaardig is ook het bestaan van hen, die leven onder de druk van bepaalde sociale structuren, welke voortkomen uit misbruik van rijkdom of macht of uit de uitbuiting van de arbeiders of uit onrechtvaardige transacties. Daarentegen wijzen de volgende tekenen duidelijk op meer menswaardige levensomstandigheden:
vooreerst de overgang van gebrek naar het bezit van de noodzakelijke goederen, het verdwijnen van sociale wantoestanden, een vermeerdering van kennis, het verwerven van cultuur;
verder de groeiende waardering voor de waardigheid van anderen, zin voor de geest van armoede Vgl. Mt. 5, 3 , samenwerking aan het algemeen welzijn, een echte wil tot vrede;
ten derde: het erkennen door de mens van de hoogste waarden en van God, de bron en het einddoel van die waarden;
tenslotte en vooral: het geloof, die gave Gods, aanvaard door de mensen van goede wil, en de onderlinge eenheid in de liefde van Christus, die ons roept om als kinderen deel te hebben aan het leven van de levende God, de Vader van alle mensen.