
Kardinaal Edward Idris Cassidy - 16 maart 1998
De nationaal-socialistische ideologie ging nog verder, in de zin dat zij weigerde een transcendente werkelijkheid te erkennen als de bron van het leven en het criterium voor het moreel goede. Bijgevolg eigende een groep mensen en de daarmee verbonden staat zich een absolute status toe en besloten zij een einde te maken aan het bestaan van het joodse volk, een volk dat geroepen was om te getuigen van de ene God en de Wet van het Verbond. Op het niveau van theologische beschouwingen kunnen we het feit niet uit de weg gaan dat een groot deel van de nazi-partij zich niet alleen afkerig toonde van het idee van een goddelijke Voorzienigheid die ingreep in menselijke aangelegenheden, maar zelfs blijk gaf van een regelrechte haat jegens God zelf. Die houding leidde logischerwijs ook tot een afwijzing van het christendom en de wens om de kerk vernietigd te zien of op zijn minst onderworpen aan de belangen van de nazi-staat.
Het was deze extreme ideologie die de basis vormde voor de genomen maatregelen om de joden eerst uit hun huis te verdrijven en vervolgens uit te roeien. De Shoah was het werk van een door en door modern neo-heidens regime. Het antisemitisme van dit regime had zijn wortels buiten het christendom en heeft bij het nastreven van zijn doelstellingen niet geaarzeld om ook de kerk te bestrijden en haar leden te vervolgen.
Men kan zich echter afvragen of de nazi-vervolging van de joden niet werd vergemakkelijkt door de anti-joodse vooroordelen die in het hart en de geest van sommige christenen leefden. Maakten de anti-joodse gevoelens onder christenen hen minder gevoelig of zelfs onverschillig voor de vervolgingen die door het nationaal-socialisme tegen de joden werden ondernomen toen het aan de macht kwam?
Bij ieder antwoord op deze vraag moet in aanmerking worden genomen dat we hier te maken hebben met de geschiedenis van opvattingen en denkwijzen van mensen, die aan allerlei invloeden onderhevig zijn. Bovendien waren veel mensen zich in het geheel niet bewust van de Endlösung die tegen een geheel volk werd uitgevoerd. Anderen vreesden voor zichzelf en hun dierbaren. Sommigen maakten misbruik van de situatie en weer anderen werden gedreven door afgunst. Het antwoord op de vraag dient per geval gegeven te worden. Om dat te kunnen doen, moeten we weten wat mensen in een bepaalde situatie precies bewoog.
Aanvankelijk trachtten de leiders van het Derde Rijk de joden te verdrijven. Helaas waren de regeringen van een aantal westerse landen met een christelijke traditie, waaronder enkele landen in Noord- en Zuid-Amerika, te terughoudend in de openstelling van hun grenzen voor de vervolgde joden. Hoewel zij niet konden voorzien hoe ver de nazi's in hun misdadige bedoelingen zouden gaan, waren de politieke leiders van die landen wel op de hoogte van de grote problemen en gevaren waaraan de joden die binnen de grenzen van het Derde Rijk woonden, blootstonden. Het onder die omstandigheden sluiten van de grenzen voor joodse immigranten legt, of het nu werd ingegeven door anti-joodse gevoelens van vijandigheid of wantrouwen, door politieke lafheid of kortzichtigheid of door nationale zelfzucht, een zware last op het geweten van de betreffende autoriteiten.
In de landen waar de nazi's hun massale deportaties uitvoerden, had de wreedheid waarmee deze gedwongen transporten van hulpeloze mensen gepaard ging, het ergste moeten doen vermoeden. Hebben christenen alle mogelijke hulp verleend aan hen die werden vervolgd en in het bijzonder aan de vervolgde joden?
Velen hebben dat wel gedaan, maar sommigen niet. Zij die wel alles hebben gedaan wat ze konden om het leven van joden te helpen redden en daarbij zelfs hun eigen leven op het spel zetten, mogen niet vergeten worden. Tijdens en na de oorlog hebben joodse gemeenschappen en joodse leiders hun dank betuigd voor alles wat er voor hen gedaan was, inclusief hetgeen paus Pius XII persoonlijk of via zijn vertegenwoordigers heeft gedaan om het leven van honderdduizenden joden te redden. De wijsheid van de diplomatie van paus Pius XII is bij een aantal gelegenheden door toonaangevende joodse organisaties en personen openlijk geprezen. Zo verklaarde dr. Joseph Nathan, vertegenwoordiger van de Italiaanse Hebreeuwse Commissie op 7 september 1945: "Wij betuigen bovenal onze erkentelijkheid aan de paus en de religieuze mannen en vrouwen die, op instructie van de Heilige Vader, de vervolgden als hun broeders beschouwden en ons met grote inzet en zelfverloochening te hulp schoten, ongeacht de verschrikkelijke gevaren die zij daarbij liepen" (L'Osservatore Romano, 8 september 1945, 2). Op 21 september van dat jaar ontving Pius XII dr. A. Leo Kubowitzki, secretaris-generaal van het Joodse Wereldcongres op audiëntie, die kwam "om de Heilige Vader namens de Unie van Israëlitische Gemeenschappen zeer hartelijk te bedanken voor de inspanningen van de katholieke kerk tijdens de Tweede Wereldoorlog voor joden in heel Europa" (L'Osservatore Romano, 23 september 1945, 1). Op donderdag 29 november 1945 ontmoette de paus circa tachtig vertegenwoordigers van joodse vluchtelingen uit verschillende concentratiekampen in Duitsland, die zeiden "zeer vereerd te zijn de Heilige Vader persoonlijk te kunnen bedanken voor zijn goedheid jegens hen die in de periode van het nazi-fascisme vervolgd waren" (L'Osservatore Romano, 30 november 1945, 1). Na het overlijden van paus Pius XII, in 1958, stuurde Golda Meir een veelzeggende boodschap: "Wij delen in het verdriet van de mensheid. Toen ons volk door de gruwelijke marteling werd getroffen, verhief de paus zijn stem voor de slachtoffers. Het leven van onze tijd werd verrijkt door een stem die boven het tumult van de dagelijkse strijd uit sprak over de grote morele waarheden. Wij rouwen om een groot dienaar van de vrede." Vele katholieke bisschoppen, priesters, religieuzen en leken zijn om deze reden door de staat Israël geëerd.
Toch was - dat heeft paus Johannes Paulus II ook erkend - afgezien van die moedige mannen en vrouwen, het geestelijke verzet en de concrete actie van andere christenen niet wat men van de volgelingen van Christus had mogen verwachten. Het valt niet te zeggen hoeveel christenen in landen die door de nazi's of hun bondgenoten werden bezet of overheerst, ontzet waren door het verdwijnen van hun joodse buren, maar eenvoudigweg niet sterk genoeg waren om hun protest te laten horen. Voor christenen moet deze zware gewetenslast van hun broeders en zusters uit de Tweede Wereldoorlog een oproep tot boetedoening zijn. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Toespraak tot de nieuwe ambassadeur van de Bondsrepubliek Duitsland bij de Heilige Stoel (8 nov 1990), 2
Wij betreuren de fouten en de nalatigheid van deze zonen en dochters van de kerk ten diepste. We scharen ons achter de woorden van de verklaring 2e Vaticaans Concilie - Verklaring
Nostra Aetate
Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten
(28 oktober 1965) van het Tweede Vaticaans Concilie, die in ondubbelzinnige bewoordingen stelt: "Indachtig het met de joden gemeenschappelijk erfdeel en gedreven niet door politieke overwegingen maar door godsdienstige evangelische liefde, betreurt de kerk, die alle vervolgingen tegen wie ook verwerpt, bovendien de haat, de vervolgingen en de uitingen van antisemitisme die, wanneer en door wie ook tegen de joden zijn gericht." Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 4
We wijzen op en houden vast aan de woorden van paus Johannes Paulus II in zijn toespraak tot de joodse gemeenschap in Straatsburg in 1988: "Ik spreek hier bij u opnieuw de strengst mogelijke veroordeling uit over het antisemitisme en racisme, die in strijd zijn met de principes van het christendom." H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot joodse leiders (Straatsburg) (9 okt 1988), 8 De katholieke Kerk wijst derhalve iedere vervolging van een volk of groep mensen, waar en wanneer dan ook, af. Ze veroordeelt alle vormen van volkerenmoord en de racistische ideologieën waaruit die voortkomen. Terugkijkend op deze eeuw zijn wij diep bedroefd over het geweld dat hele volken en landen in zijn greep gehad heeft. We wijzen in het bijzonder op de afslachting onder de Armeniërs, de talloze slachtoffers in de Oekraïne in de jaren dertig, de volkerenmoord op de zigeuners, die ook voortkwam uit racistische ideeën, en soortgelijke tragedies die zich hebben afgespeeld in Amerika, Afrika en de Balkan. Noch vergeten wij de miljoenen slachtoffers van de totalitaire ideologie in de Sovjetunie, in China, Cambodja en andere landen. Noch kunnen we het drama in het Midden-Oosten vergeten, waarvan de details bekend zijn. En ook op het moment dat wij deze beschouwing geven, "worden vele mensen nog altijd het slachtoffer van hun broeders". H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot het Corps Diplomatique (15 jan 1994), 9. AAS 86 (1994), 816.