
Paus Benedictus XVI - 15 oktober 2008
Beste broeders en zusters
in de Paus Benedictus XVI - Audiëntie
De relatie met de historische Jezus
7e catechese in reeks over de H. Apostel Paulus
(8 oktober 2008) heb ik gesproken over de relatie van Paulus met de Jezus van vóór Pasen tijdens zijn aardse leven. De vraag was: “Wat heeft Paulus geweten over het leven van Jezus, over zijn woorden, zijn lijden?”. Vandaag zou ik het willen hebben over hetgeen Sint Paulus leert over de Kerk. We moeten beginnen met vast te stellen dat dit woord “Chiesa” (Kerk) in het Italiaans - zoals “Église” in het Frans en “Iglesia” in het Spaans - ontleend is aan het Griekse “ekklèsia”. Dat komt uit het Oude Testament en betekent de vergadering van het Volk Israël, samengeroepen door God, in het bijzonder de voorbeeldvergadering aan de voet van de Sinaï. Met dit woord wordt nu de nieuwe gemeenschap aangeduid van hen die in Christus geloven en die zichzelf zien als de vergadering van God, de nieuwe van Godswege ten overstaan van Hem samengeroepen vergadering van alle volkeren.
Het woord ekklèsia komt alleen voor uit de pen van Paulus, die de eerste auteur van een christelijk werk is. Dat gebeurt in de aanhef van de eerste Brief van de Tessalonicensen, waar Paulus zich letterlijk richt “aan de kerk (ekklèsia) van de Tessalonicensen” vgl. later “de kerk van de Laodicensen” in Kol. 4, 16. In andere brieven spreekt hij over de Kerk van God die in Korinte is (1 Kor. 1, 2)(2 Kor. 1, 1), die in Galatië is (Gal. 1, 2, enz.) - particuliere Kerken dus - maar ook zegt hij “de Kerk van God” te hebben vervolgd: geen bepaalde locale gemeenschap, maar “de Kerk van God”. Zo zien we dat dit woord voor Kerk een betekenis heeft met meerdere dimensies: enerzijds duidt het de vergaderingen van God aan die er in concrete plaatsen zijn (in een stad, een dorp, een huis), maar het betekent ook heel de Kerk in haar geheel. Zo zien we dat “de Kerk van God” niet enkel een optelsom is van diverse locale Kerken, maar dat de diverse locale Kerken ieder voor zich een verwezenlijking zijn van de ene Kerk van God. Allen tezamen zijn “de Kerk van God” die aan de afzonderlijke locale Kerken voorafgaat en zich daarin uitdrukt, verwezenlijkt.
Het is bekend dat de jonge Paulus een verklaard tegenstander is geweest van de nieuwe beweging die de Kerk van Christus was. Hij was er tegenstander van omdat hij in die nieuwe beweging een bedreiging zag voor de trouw aan de overlevering van het volk van God, dat bezield werd door het geloof in de ene God. Die trouw drukte zich vooral uit in de besnijdenis, in het onderhouden van de cultische reinheidsvoorschriften, de onthouding van bepaalde spijzen en de eerbiediging van de sabbat. Deze trouw hadden de Israëlieten betaald met het bloed van de martelaren, met name ten tijde van de Makkabeeën, toen het hellenistische regime alle volken wilde verplichten zich te conformeren aan de hellenistische cultuur. Veel Israëlieten hadden de eigen roeping van Israël met hun bloed verdedigd. De martelaren hadden met hun bloed betaald voor de identiteit van hun volk die zich door middel van deze elementen uitdrukte.
Na de ontmoeting met de verrezen Christus, begreep Paulus dat de christenen geen verraders waren; integendeel, de God van Israël had in de nieuwe situatie door middel van Christus zijn oproep uitgebreid naar alle volken en door de God van alle volkeren te worden. Zo verwezenlijkte zich de trouw aan de ene God; daar waren geen onderscheidende tekenen, bestaande uit bijzondere voorschriften en observanties, meer voor nodig, omdat allen in hun verscheidenheid geroepen waren om deel uit te maken van het ene volk van God, van de “ekklèsia van God” in Christus.
Symptomatisch is dat Lucas in de Handelingen van de Apostelen meermaals, ook met betrekking tot Paulus, het syntagma (vast samenstel van woorden) gebruikt “het woord verkondigen” (Hand. 4, 29.31)(Hand. 8, 25)(Hand. 11, 19)(Hand. 13, 46)(Hand. 14, 25)(Hand. 16, 6.32), klaarblijkelijk met de bedoeling om de beslissende betekenis van het “woord” bij de verkondiging zo duidelijk mogelijk te doen uitkomen. Concreet bestaat dat ‘woord’ uit het kruis en de verrijzenis van Christus, waarin de Schriften zich hebben verwezenlijkt. Het paasmysterie dat onderweg naar Damascus de wending van zijn leven teweeggebracht had, staat duidelijk in het centrum van de prediking van de Apostel Vgl. 1 Kor. 2, 2 Vgl. 1 Kor. 15, 14 . Dit mysterie, verkondigt in het woord, verwezenlijkt zich in de sacramenten van de Doop en de Eucharistie en wordt vervolgens concrete werkelijkheid in de christelijke naastenliefde.
Het evangelisatiewerk van Paulus is nergens anders opgericht dan de gemeenschap op te richten van hen die in Christus geloven. Deze idee ligt opgesloten in de etymologie zelf van het woord ekklèsia, waaraan Paulus - en met hem heel het christendom - de voorkeur gaf boven de term “synagoge”: niet alleen omdat dat eerste woord oorspronkelijk meer een lekenwoord is (afkomstig uit de Griekse praktijk van de politieke en niet in eigenlijke zin godsdienstige vergadering), maar ook omdat het meteen de meer theologische idee impliceert van een oproep van buitenaf, ab extra, en niet de idee van eenvoudigweg samenkomen; de gelovigen worden door God geroepen Die hen verzamelt in een gemeenschap, in zijn Kerk.
De andere betekenis verwijst naar het Lichaam zelf van Christus. Paulus houdt dat de Kerk niet alleen maar een organisme is, maar werkelijk lichaam van Christus wordt in het sacrament van de Eucharistie, waar allen zijn Lichaam ontvangen en werkelijk zijn Lichaam worden. Zo verwezenlijkt zich het bruidsmysterie dat allen één lichaam worden en één geest in Christus. Zo gaat de werkelijkheid veel verder dan de sociologische beeldspraak, doordat het diepste wezen tot uitdrukking wordt gebracht, de eenheid namelijk van alle gedoopten in Christus, door de Apostel als “één” in Christus beschouwd, omdat zij gelijkvormig geworden zijn aan het sacrament van zijn Lichaam.