Mgr. dr. Josef Voss, voorzitter van Commissie XIV (Migratie) - 13 maart 2003
EEN KERK IN VEEL TALEN EN VOLKEREN Richtlijnen voor de zielzorg onder allochtone Katholieken |
|||
► | Opmerkingen vooraf over de geschiedenis van de migratie |
In de tijd na de Tweede Wereldoorlog ontstond in het kader van de West-Duitse wederopbouw een intensieve fase van immigratie van mensen uit andere Europese en niet-Europese landen. Deze migratiegolf in de vorm van aanwerving van werknemers werd bevorderd door internationale verdragen, die van de kant van de oude Bondsrepubliek werden gesloten met de klassieke gastarbeidernaties zoals Italië (1955), Spanje (1960), Griekenland (1960), Turkije (1961) en Portugal (1964) en in een latere fase met het toenmalige Joegoslavië. Mensen uit deze en andere landen hebben door hun werk in hoge mate bijgedragen tot het zogenaamde Wirtschaftswunder (economisch wonder).
Toch bleek al vroeg, voor welke uitdagingen staat en kerk met het oog op deze immigratie geplaatst werden. Niet alleen de taal-, maar ook de culturele en mentaliteitsverschillen in de omgang met de zogenaamde gastarbeiders en hun meestal al snel nakomende gezinnen plaatsten de katholieke kerk voor een ernstig pastoraal probleem. Door het gebrek aan priesters in de West-Duitse parochies werd min of meer systematisch in het buitenland gezocht naar priesters, die in staat zouden moeten zijn om de katholieken in hun eigen moedertaal te begeleiden of te verzorgen.
Al op dit vroege tijdstip had de Duitse Bisschoppenconferentie (niet in de laatste plaats op grond van de ervaringen met de eigen emigrantenzielzorg in het buitenland) contact opgenomen met de bisschoppenconferenties van de zogenaamde gastarbeiderlanden en hen verzocht, priesters te sturen voor de pastoraal voor de eigen landgenoten in de oude Bondsrepubliek Duitsland. Dit was van groot belang, want de katholieken met een andere taal en cultuur, die naar Duitsland kwamen, maakten niet alleen kennis met andere vormen van vroomheid, maar ook met een door veel sociale problemen anders getinte situatie dan die van de Duitse katholieken. De missies voor de katholieken met een andere moedertaal werden zo een brug voor die families, maar tevens een centrum voor bevordering en instandhouding van het geloof en van de eigen cultuur.
In de DDR zag het er anders uit. Hier was er slechts een aantal van enkele duizenden verdragswerknemers uit socialistische broederstaten (Angola, Mozambique, Vietnam), die politiek en sociaal geïsoleerd leefden. Contacten met de katholieke kerk waren er niet, omdat het niet om katholieken ging of omdat die niet naar voren kwamen. Na de hereniging van Duitsland in 1990 trokken de evangelische en de katholieke kerk zich het lot van deze DDR-verdragswerknemers aan.
Met die missies scheen men voldoende rekening te hebben gehouden met de behoeften van de anderstalige katholieken. De in 1997 verschenen Gemeenschappelijke boodschap van de kerken aangaande de uitdagingen van migratie en vlucht (& en de vreemdeling die binnen uw poorten is) zag het ook zo: In de afgelopen decennia bleken de anderstalige missies binnen de katholieke kerk te hebben voldaan. Door het ter beschikkingstellen van ruimtes in de anderstalige missies konden en kunnen de verschillende taalgroepen elkaar ontmoeten om de communicatie onder elkaar te praktiseren en in stand te houden; in nauwe samenwerking onder andere met de adviesdiensten van de Caritas worden raad en hulp aangeboden om de problemen aan te kunnen, die het leven in den vreemde met zich meebrengt. Door geloofsverkondiging en door vieringen in de moedertaal en door het instandhouden van de eigen tradities hebben vele migranten in "moedertaal-parochies" oriëntering, houvast en levenshulp gekregen. Met het oprichten van zielzorgeenheden voor gelovigen met een andere taal (momenteel ongeveer 540 met even zovele buitenlandse zielzorgers) heeft de kerk antwoord gegeven op het feit, dat geloofsverkondiging en geloofservaring behoren tot die levensgebieden, die sterk beïnvloed zijn door cultuur, traditie, gewoonten en taal. De kerk gaat in op de fundamentele behoeften van de mensen aan een "thuisgevoel" en solidariteit en dàt op een manier, die de territoriale Duitstalige parochies alleen maar met moeite kunnen benaderen" (nr. 224).
"De moedertaal-parochies betekenen voor de migranten gemeenschap en leefruimte, waarin ze met hun taal en geloofstraditie een zorg krijgen, hun eigen cultureel en godsdienstig leven beleven en zo hun identiteit kunnen vinden. In de "vreemde-taal-parochies" is de ervaring mogelijk van de universaliteit en de oecumenische dimensie van de kerk. Vanuit dit perspectief zijn de "moedertaal-parochies" niet een aanbod in concurrentie met de territoriale parochies, maar een kans waardoor het leven van de parochie ter plaatse verrijkt wordt" (nr. 225).
Hier kreeg men een idee van wat in de decennia na de tweede wereldoorlog nog niet volkomen duidelijk kon zijn: de intensieve verbinding van de buitenlandse missies met de plaatselijke parochie in Duitsland.
Nu hebben we in het gebied van de oude Bondsrepubliek te maken met een veranderde situatie, die niet meer alleen wordt getekend dor de eerste generatie migranten. Een tweede, derde en vierde zijn daarna ontstaan. De eerste generatie werd nog gekenmerkt door een tekort aan talenkennis, relatief laag opleidings- en ontwikkelingsniveau, ten dele een leven zonder gezin, een gepland kort verblijf en een verwachte spoedige terugkeer naar het vaderland. Deze situatie is intussen volledig veranderd: Het aanvankelijk geplande "korte verblijf" is een vast verblijf geworden, met toch nog wijd verspreide dromen van een terugkeer. Dat brengt consequenties voor het leven in het "nieuwe vaderland" met zich mee: de eerste generatie stond of staat voor de keuze tussen het blijven in het tweede vaderland of de terugkeer naar het eerste. De tweede en derde generatie heeft een sociale gelijkstelling trachten te bereiken. Ze heeft veel Duitse gewoonten overgenomen, maar de praktijk van delen van de "oude" cultuur behouden. Daarom moet ze ook in haar godsdienstig leven haar eigen identiteit kunnen vinden en kunnen beleven.
In de laatste jaren kwamen er bovendien meer vluchtelingen en ook mensen zonder verblijfsvergunning naar Duitsland. Onder hen zijn veel katholieken, aan wie de migrantenzielzorg in de toekomst meer aandacht zal moeten schenken.
Op grond van al het tot nu toe genoemde, maar ook nog op andere gronden staat de "vreemde-taal-zielzorg" voor nieuwe uitdagingen:
Daarom is het noodzakelijk, dat de bisdommen in Duitsland tot een gemeenschappelijk concept van de migrantenpastoraal trachten te komen. Dit eist van de ene kant verduidelijking van theologische problemen. Van de andere kant moeten algemene, structurele en materiële standaarden opnieuw gedefinieerd worden.
Vooral in de dichtbevolkte centra is het duidelijk, dat er in kerk en maatschappij een multiculturele ontwikkeling plaats gevonden heeft. Deze is ook en vooral waar te nemen in parochies met een anderstalige moedertaal. Een hele bundel factoren draagt ertoe bij, dat het karakter van deze parochies verandert:
In de toekomst moet duidelijker worden, dat katholieken met een andere moedertaal thuishoren onder het gemeenschappelijke dak van de lokale parochie. De priesters en leken uit de landen van herkomst zouden meer dan tot nu toe het geval is, gezien worden als bruggenbouwers voor hun landgenoten. Zij kunnen hun landgenoten aanmoedigen, de veranderingen in hun leven onder andere te zien als een roeping uit hun geloof en ze zouden hun geloof in de Duitstalige parochies moeten gaan praktiseren.
Het blijft echter gelden, dat de anderstalige parochies deel zijn van de plaatselijke kerk; deel met een eigen opdracht. Als levende en actieve parochies hebben ze een hoge waarde en maken ze een vast deel uit van de plaatselijke kerk. De Duitstalige en de anderstalige parochies vormen een deel van de ene kerk met haar vele talen en culturen. Juist daarin drukt zich hun universaliteit en hun katholiciteit uit.
Vertaling: M. de Leur, pr.