WERELD ZONDER GOD IS IN VERWARRINGH. Mis ter opening van de 12e Algemene Bisschoppensynode in de Pauselijke Basiliek Sint-Paulus buiten de Muren
(Soort document: Paus Benedictus XVI - Homilie)
Paus Benedictus XVI -
5 oktober 2008
WERELD ZONDER GOD IS IN VERWARRING
H. Mis ter opening van de 12e Algemene Bisschoppensynode in de Pauselijke Basiliek Sint-Paulus buiten de Muren
Vereerde Broeders in het Bisschops- en Priesterambt,
Geliefde broeders en zusters,
De eerste Lezing uit het boek van de profeet Jesaja, en ook de bladzijde uit het Evangelie volgens Mattheus, hebben onze liturgische gemeenschap een indrukwekkend allegorisch beeld uit de H. Schrift voor ogen gehouden, het beeld van de wijngaard, waarover we reeds de vorige zondagen hoorden spreken. Het begin van het Evangelieverhaal verwijst naar het ‘Lied van de Wijngaard’ dat we bij Jesaja vinden. Het gaat om een lied gesitueerd in de herfstsfeer van de druivenoogst: een klein meesterwerk van de Hebreeuwse poëzie, dat de toehoorders van Jezus vertrouwd in de oren klonk en van waaruit men goed begreep dat met de wijngaard Israël bedoeld werd, zoals het ook bij andere verwijzingen van de profeten het geval was Vgl. Hos. 10, 1
Vgl. Jer. 2, 21
Vgl. Ez. 17, 3&ndash
Vgl. Ez. 19, 10&ndash
Vgl. Ps. 80, 9&ndash
. Aan zijn wijngaard, dus aan het volk dat Hij zich uitverkoren had, besteedt God dezelfde zorg, als een trouwe bruidegom zijn bruid toedraagt Vgl. Ez. 16, 1&ndash
Vgl. Ef. 5, 25&ndash
.
Het beeld van de wijngaard beschrijft dus, net als dat van de bruiloft, het goddelijk heilsplan, en biedt zich aan als een aangrijpende allegorie van Gods Verbond met zijn volk. In het Evangelie neemt Jezus het Lied van Jesaja terug op, maar nu stemt Hij het af op zijn toehoorders en op het nieuwe uur in de heilsgeschiedenis. Het accent ligt niet langer op de wijngaard maar op de wijnbouwers, bij wie de “knechten” van de Heer in diens naam de pacht komen invorderen. Maar de knechten worden mishandeld en zelfs gedood. Hoe kon men daarbij niet aan de beproevingen van het uitverkoren volk denken? En aan het lot, dat de door God gezonden profeten te beurt gevallen was? Uiteindelijk onderneemt de landheer van de wijngaard een laatste poging: hij stuurt zijn eigen zoon, in de overtuiging dat ze tenminste naar hem zullen luisteren. Maar het tegendeel gebeurt: de wijnbouwers doden hem, juist omdat hij de zoon is en dus de erfgenaam, en omdat ze ervan overtuigd zijn dat ze op deze manier gemakkelijk in het bezit kunnen komen van de wijngaard. We staan hier dus voor een kwaliteitssprong in vergelijking met het aanklacht over de schending van de sociale rechtvaardigheid in het Lied van Jesaja. Hier zien wij duidelijk hoe het misprijzen voor de bevelen van de landheer verandert in misprijzen voor hemzelf: het gaat niet langer om ongehoorzaamheid aan een goddelijk voorschrift, maar om de regelrechte verwerping van God zelf: hier verschijnt reeds het geheim van het Kruis.
De aanklacht van deze evangelische bladzijde stelt onze manier van denken en handelen ter discussie; ze roept niet alleen het uur van Christus, het mysterie van het kruis op dat moment op, maar ook de aanwezigheid van het kruis in alle tijden. Ze daagt in het bijzonder al de volkeren uit, die de verkondiging van het evangelie ontvangen hebben. Als we naar de geschiedenis kijken, moeten we niet zelden de kilte en de weerstand van inconsequente christenen vaststellen. Als gevolg daarvan heeft God, zonder ooit zijn heilsbeloften in te trekken, toch vaak tot tuchtiging zijn toevlucht moeten nemen. Onwillekeurig denkt men in deze samenhang aan de eerste verkondiging van het Evangelie, waaruit aanvankelijk bloeiende christelijke gemeenschappen ontsproten zijn, die daarna weer verdwenen en vandaag enkel nog in de geschiedenisboeken vermeld staan. Zou datzelfde ook niet in onze tijd kunnen gebeuren? Volkeren, die vroeger rijk aan geloof en roepingen waren, raken stilaan hun eigen identiteit kwijt onder de verderfelijke en verwoestende invloed van een bepaalde moderne cultuur. Er zijn mensen die besloten hebben dat “God dood is”, die zichzelf tot God verklaren en zichzelf aanzien als enige bewerkers van hun lotsbestemming, als absolute eigenaars van de wereld.
Als de mens zich van God tracht te ontdoen en van Hem geen heil meer verwacht, dan gelooft de mens dat hij alles kan doen wat hem belieft, Hij gaat zich maken tot enige maatstaf van zichzelf en van zijn handelen. Maar wordt de mens dan echt gelukkig, als hij God uit zijn horizon verwijdert, als hij God voor “dood” verklaart? Wordt hij dan werkelijk vrijer? Als de mensen tot elke prijs hun eigen meester willen zijn, en zich tot enige heerser over de schepping verheffen, kunnen ze dan nog echt een maatschappij opbouwen, waar vrijheid, rechtvaardigheid en vrede heersen. Is het dan niet eerder zo, – gelijk het dagelijks nieuws ons overvloedig aantoont – dat machtswillekeur, egoïstische belangen, onrecht, uitbuiting en geweld zich in al hun uitdrukkingsvormen uitbreiden? Dat alles zal uiteindelijk ertoe leiden dat de mens zich nog eenzamer voelt en de maatschappij steeds meer verdeeld en verward wordt.
Maar de woorden van Jezus bevatten een belofte: de wijngaard zàl niet vernietigd worden. Hoewel de landheer de ontrouwe wijnbouwers aan hun lot overlaat, verwaarloost hij zijn wijngaard toch niet; hij vertrouwt hem aan zijn andere trouwe knechten toe. Dit wijst erop dat als het geloof in sommige streken verzwakt en zelfs uitdooft, er altijd andere volkeren bereid zullen zijn om het in zich op te nemen. Juist daarom verzekert Jezus ons met de woorden van Psalm 117 (118) dat zijn dood niet de nederlaag van God betekent: “De steen, die de bouwlieden afkeurden, is een hoeksteen geworden” (Ps. 118, 22). Na zijn dood zal Hij niet in het graf blijven; integendeel, zijn dood, die een totale nederlaag leek, zal het begin van een definitieve overwinning betekenen. Op zijn smartelijk lijden en sterven aan het kruis zal de heerlijkheid van de verrijzenis volgen. De wijngaard zal ook verder druiventrossen voortbrengen en de landheer zal hem verpachten “aan andere wijnbouwers die hem de vruchten zullen afdragen, wanneer de tijd daar is” (Mt. 21, 41).
Het beeld van de wijngaard, met zijn ethische, leerstellige en spirituele gevolgen, zal terugkeren in Jezus’ rede op het Laatste Avondmaal, wanneer Hij bij zijn afscheid van de apostelen zegt: “Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de wijnbouwer. Iedere rank aan mij die geen vrucht draagt, snijdt Hij weg en iedere rank die wel vrucht draagt, snoeit Hij bij opdat die meer vruchten draagt” (
Joh. 15, 1-2). Vanaf het Paasgebeuren zal de heilsgeschiedenis dus een beslissende wending nemen; de ‘andere wijnbouwers’ zullen daarin de hoofdrolspelers zijn, die “als uitgelezen loten verbonden blijven met Christus, de ware wijnstok, en zo overvloedige vruchten van eeuwig leven dragen”
vgl. Collectagebed, "Openingsgebed". Ook wij maken deel uit van deze ‘wijnbouwers’ en blijven verbonden met Christus, die zelf de “ware wijnstok” wil worden. Laten we erom bidden dat de Heer, die ons in de Eucharistie zijn bloed en zichzelf schenkt, ons helpt “vruchten te dragen” voor het eeuwig leven en voor onze huidige tijd.
De troostvolle boodschap die wij uit deze Bijbelse teksten opvangen, betreft de zekerheid, dat het kwaad en de dood niet het laatste woord hebben, maar dat het Christus is die uiteindelijk overwint. Altijd! Onvermoeibaar verkondigt de Kerk deze Blijde Boodschap, en ze doet dat ook vandaag in deze basiliek, gewijd aan de Apostel der volkeren, die als eerste het Evangelie in grote delen van Klein-Azië en Europa verbreidde. Op significante wijze zullen wij deze verkondiging vernieuwen tijdens de XIIde gewone Algemene Vergadering van de Bisschoppensynode, die als thema heeft: “Het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk”. Met hartelijke genegenheid wou ik hier u allen begroeten, vereerde synodale vaders, evenals u die als deskundigen, auditoren en speciale genodigden aan deze ontmoeting deelneemt. Met vreugde ontvang ik bovendien de broederlijke afgevaardigden van de andere Kerken en kerkelijke Gemeenschappen. Aan de Algemene Secretaris van de Bisschoppensynode en aan zijn medewerkers wil ik in naam van ons allen de erkentelijkheid voor het veeleisend werk van deze laatste maanden uitspreken en tegelijk mijn beste wensen voor de lastige arbeid die u in de komende weken wacht.
Als God spreekt, lokt Hij altijd een antwoord uit; zijn heilswerking vergt menselijke medewerking; zijn liefde verwacht iets terug. Mocht het nooit gebeuren, lieve broeders en zusters, wat in de Bijbelse tekst over de wijngaard gezegd wordt: “Hij verwachtte veel van zijn wijngaard, maar die bracht slechts wrange druiven voort”
Vgl. Jes. 5, 2
. Alleen het Woord van God kan het hart van de mens in de diepte veranderen, en het is dus belangrijk dat elke gelovige en elke gemeenschap steeds dieper vertrouwd worden met Gods Woord. De Synodale Vergadering zal haar aandacht toespitsen op deze waarheid die van fundamenteel belang is voor het leven en de zending van de Kerk. Zich met Gods Woord voeden, is voor haar de eerste en meest fundamentele opgave. Inderdaad, als de verkondiging van het Evangelie de reden van haar bestaan en van haar zending is, is het onontbeerlijk dat de Kerk ook kent en beleeft wat ze verkondigt; alleen dan wordt haar prediking geloofwaardig, ondanks de zwakheden en de armzaligheden van de mensen waaruit ze is samengesteld. Bovendien weten wij dat de verkondiging van het Woord naar het leerschool van Christus, het Rijk van God als inhoud heeft
Vgl. Mc. 1, 14-15
. Welnu het Rijk van God is de persoon van Jezus zelf, die door zijn woorden en werken de mensen van alle tijden het heil aanbiedt. In dit verband is een overweging van de heilige Hiëronymus belangwekkend: “Wie de Schriften niet kent, kent noch Gods macht noch zijn wijsheid. De Schriften niet kennen, betekent Christus niet kennen”
H. Hieronymus, In Isaiam. Proloog: PL 24, 17.
In dit
Paulusjaar zullen wij bijzonder indringend de kreet van de Apostel der volkeren horen klinken: “Wee mij, als ik het Evangelie niet verkondig!” (
1 Kor. 9, 16); een kreet die elke christen met aandrang uitnodigt om zich in dienst van Christus te stellen. “De oogst is groot” (
Mt. 9, 37), herhaalt de Goddelijke Meester ook voor ons vandaag: Zo velen hebben Hem nog niet ontmoet en wachten op de eerste aankondiging van zijn Evangelie. Bij anderen, die wel een christelijke opvoeding of vorming ontvangen hebben, is de begeestering verflauwd; ze hebben nog slechts een oppervlakkig contact met Gods Woord. Nog anderen hebben zich van de geloofspraktijk verwijderd en hebben een nieuwe evangelisatie nodig. Tenslotte zijn er niet weinige mensen van goede wil, die zich essentiële vragen stellen over de zin van het leven en van de dood, vragen, waarop alleen Christus bevredigende antwoorden kan geven. Dan wordt het noodzakelijk dat de christenen van alle werelddelen bereid gevonden worden, om een antwoord te geven aan al wie naar de grondslag vraagt van de hoop die in hen leeft
Vgl. 1 Pt. 3, 15
, en om zo met vreugde het Woord van God te verkondigen en het Evangelie onvoorwaardelijk te beleven.
Vereerde en geliefde broeders, de Heer moge ons helpen, als wij in de komende weken van het Synodewerk ons samen afvragen hoe wij de verkondiging van het Evangelie in onze tijd steeds doeltreffender kunnen maken. Wij bemerken allen hoe noodzakelijk het is, het Woord van God in het centrum van ons leven te plaatsen, Christus te onthalen als onze enige Verlosser, als Gods Rijk in persoon, zodat zijn licht alle domeinen van de mensheid verlicht: van de familie over de school, de cultuur en het werk, tot in de vrije tijd en de andere sectoren van de maatschappij en van ons leven. Door aan de Eucharistieviering deel te nemen, worden we ons steeds meer bewust van de nauwe band, die er bestaat tussen de verkondiging van Gods Woord en het Eucharistisch Offer: het is hetzelfde geheim dat zich aan ons contemplatie aanbiedt. Juist daarom onderstreept het
Tweede Vaticaans Concilie: “De Kerk heeft de heilige Schrift, net zoals het Lichaam des Heren zelf, altijd vereerd, door vooral in de heilige Liturgie voortdurend zowel van de tafel van Gods Woord als van die van Christus’ Lichaam, het brood des levens te nemen en het aan de gelovigen uit te reiken”. Terecht besluit het Concilie: “Gelijk het leven van de Kerk groei ontvangt uit de voortdurende viering van het eucharistisch mysterie, zo mogen wij een nieuw elan van geestelijk leven verhopen uit een grotere verering van Gods Woord, dat «in eeuwigheid blijft»”
2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 21.26.
De Heer moge het ons gunnen, dat wij met geloof kunnen naderen tot de tweevoudige tafel van het Woord en van het Lichaam en Bloed van Christus. Moge de heilige Maagd voor ons deze gunst bekomen, zij die “al deze woorden in haar hart bewaarde en erover bleef nadenken” (
Lc. 2, 19). Moge zij ons leren, de Schriften te beluisteren en te overwegen in een innerlijk rijpingsproces, dat nooit het verstand scheidt van het hart. Mogen ook de heiligen ons ter hulp komen, in het bijzonder de apostel Paulus, die wij in de loop van dit jaar steeds meer gaan ontdekken als onverschrokken getuige en heraut van het Woord van God.
Amen!
© 2010, Libreria Editrice Vaticana
Vert. vanuit het Italiaans: Hugo Maes pr.; alineaverdeling en -nummering: redactie