1 oktober 1989
Uit het levend karakter van de traditie volgt een grote pluriformiteit aan magisteriële uitspraken met verschillend belang en met een verschillende graad van verplichting. Voor een juiste inschaling en interpretatie is in de theologie de leer over de theologische kwalificaties ontwikkeld. Ten dele werd zij ook door het leergezag overgenomen. Helaas is zij de laatste tijd enigszins,in vergetelheid geraakt. Zij is echter dienstig voor de interpretatie van het dogma en zou daarom vernieuwd en verder ontwikkeld dienen te worden.
Volgens de leer van de Kerk geldt dat men slechts datgene, maar ook al datgene „met goddelijk en katholiek geloof moet geloven, wat in het geschreven of overgeleverde Woord van God vervat is en door de Kerk in een plechtige beslissing of door het gewone en algemene leergezag als door God geopenbaard, wordt voorgelegd om te geloven”. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 13. (DH 3011) Daartoe behoren zowel geloofswaarheden (in engere zin van het woord) alsook de zedelijke waarheden die in de openbaring hun neerslag hebben gevonden. Vgl. Concilie van Trente, 4e Zitting - Decreet over de Heilige Geschriften en de overleveringen van de apostelen, Sessio IV - Recipiuntur Libris Sacris et de traditionibus recipiendis (8 apr 1546), 1. (vgl. DH 1501) Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 4e Zitting - Dogmatische Constitutie over de Kerk van Christus, Pastor Aeternus (18 juli 1870), 25. (DH 3074: fides et mores Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 25. : fides credanda et moribus applicanda
Natuurlijke waarheden en natuurlijke zedenleer kunnen middellijk tot de verplichtende leer van de Kerk behoren, als zij in een noodzakelijke innerlijke samenhang met geloofswaarheden staan. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 25. : "tantum patet quantum divinae Revelationis patet depositum, sancte custodiendum et fideliter exponendum" ; "Deze onfeilbaarheid strekt zich zo ver uit als nodig is om het pand van de goddelijke openbaring heilig te bewaren en getrouw uit te leggen" Het Tweede Vaticaans Concilie onderscheidt evenwel duidelijk tussen de geloofsleer en de principes van de natuurlijke zedelijke ordening, doordat het bij de eerstgenoemde spreekt over „verkondigen” en „authentiek onderwijzen”, maar bij de laatstgenoemde over „gezagvol verklaren” en „bevestigen”. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 14
Omdat het geloof een levend geheel is, kan de instemming van de gelovigen niet beperkt blijven tot de formeel gedefinieerde openbarings-waarheden. Ook andere magisteriële uitspraken die geen bindende definitie vormen en die van de paus, van zijn Congregatie voor het geloof of van de bisschoppen afkomstig zijn, dienen met gradaties in godsdienstige gehoorzaamheid (religiosum obsequium) aanvaard te worden. Zulke uitspraken behoren tot het authentiek leergezag, als daarin de bedoeling tot uitdrukking komt om te onderrichten, een intentie die „uit de aard van de documenten, ofwel uit het herhaalde voordragen van dezelfde leer, ofwel uit de manier van spreken” vooral zichtbaar wordt. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 25 Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 41-42. (vgl. DS 3044 e.v.) De nauwkeurige betekenis van deze uitspraak van het concilie moet nog verder theologisch verhelderd worden. Het zou vooral wenselijk zijn dat het kerkelijk leergezag telkens zelf de verschillende vormen en graden van verplichting bij zijn uitspraken aangeeft om te voorkomen dat zijn gezag door onnodig gebruik zijn kracht verliest.