H. Paus Johannes Paulus II - 28 maart 2004
De Eucharistie, evenals het priesterschap, is een gave van God, "die op radicale wijze uitstijgt boven de volmacht van de gemeente" en die zij "door de op de apostelen teruggaande opvolging van de bisschoppen ontvangt". Het Tweede Vaticaans Concilie leert, dat "de ambtspriester - door de gewijde macht waarover hij beschikt - in de persoon van Christus het eucharistisch offer voltrekt en het in naam van geheel het volk opdraagt aan God". Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 10 De gemeenschap van gelovigen - één in het geloof en in de Geest en rijk aan veelvuldige gaven, ook al vormt zij de plaats waar Christus "altijd bij zijn Kerk aanwezig is, vooral in de liturgische handelingen" - kan noch alleen de Eucharistie 'maken', noch zichzelf een gewijde priester 'geven'.
Geheel terecht zegt het christelijke volk dan ook enerzijds dank aan God voor de gave van de Eucharistie, en bidt anderzijds zonder ophouden dat de Kerk nooit zonder priesters zal zijn. Het aantal priesters is nooit genoeg om aan de groeiende eisen van evangelisatie en zielzorg tegemoet te komen. In enkele delen van de wereld wordt het priestertekort steeds nijpender, nu tegenwoordig het aantal priesters kleiner wordt zonder voldoende aanwas vanuit de jongere generatie. Elders heerst, God zij dank, een veelbelovende lente van roepingen. Daarenboven groeit bij het godsvolk het bewustzijn dat men voor priester- en kloosterroepingen moet bidden en actief werkzaam zijn.