AETERNI PATRISTer herstel van de christelijke wijsbegeerte naar de geest van Sint-Thomas van Aquino in de katholieke scholen
(Soort document: Paus Leo XIII - Encycliek)
Paus Leo XIII -
4 augustus 1879
Zonder echter de schijn aan te nemen zich overmoedig aan Gods gezag te willen onttrekken. Integendeel, daar de waarheid van de geopenbaarde leerstellingen volstrekt vaststaat, en het eveneens zeker is, dat hetgeen tegen het geloof indruist, ook met de welgebruikte rede in strijd is, moet de katholieke wijsgeer zich bewust zijn, dat hij de rechten van het geloof doch tevens ook die van de rede schendt, indien hij een gevolgtrekking aanvaardt, die hij met de geopenbaarde leer in tegenspraak weet.
Wij weten zeer wei, dat er mensen zijn, die de krachten van de menselijke natuur verre overschatten, en beweren, dat 's mensen geest, zodra hij zich aan Gods gezag onderwerpt, in strijd met zijn eigen waardigheid handelt, zich als 't ware een slavenjuk van achterlijkheid oplegt en zich daardoor buiten staat stelt om tot de hoogste top van de waarheid en tot zijn eigen hoogste volmaaktheid op te klimmen. Maar dat zijn valse en misleidende beweringen, die in de grond de strekking hebben, de mensen, dwaas en ondankbaar genoeg, verhevener waarheden te doen verstoten en hen de goddelijke weldaad van het geloof, waaruit alle goeds ook voor de burgerlijke maatschappij is opgeweld en voortgevloeid, uit vrije wil te doen verwerpen. Want in feite is 's mensen geest binnen bepaalde en vrij enge grenzen besloten en staat daarom bloot aan vele vergissingen en aan onwetendheid omtrent vele dingen. Daarentegen is het christelijk geloof, dat steunt op Gods gezag, de volkomen betrouwbare lerares van de waarheid; wie het geloof volgt, raakt niet in de netten van de dwaling verstrikt en wordt niet rusteloos heen en weer geslingerd door de golven van onzekere meningen.
Wie derhalve de beoefening van de wijsbegeerte verbinden met onderwerping aan het christelijk geloof, zijn de beste wijsgeren. Immers, de aanvaarding van het schitterend licht van de goddelijke waarheden strekt het verstand ten voordeel, en verre van iets van zijn waardigheid daarbij in te boeten, ontvangt het verstand daarvan hoger adeldom, scherpte en zekerheid.
Wanneer zij met al hun geestesscherpte de opvattingen, die met het geloof strijdig zijn, trachten te weerleggen, en de juistheid aan te tonen van de meningen, die met het geloof overeenstemmen, dan maken zij van de rede een waardig en uiterst nuttig gebruik. Immers, bij de eerstgenoemde groep opvattingen weten zij de oorzaak van de dwaling te ontdekken en de fout van de bewijsvoeringen, waarop ze steunen, te onderkennen; bij de tweede groep vinden zij de doorslaande redenen om er een deugdelijk bewijs voor te leveren en er ieder verstandig mens van te overtuigen. Wie wil beweren, dat door deze werkzaamheid en oefening de geest niet wordt verrijkt en zijn vermogens niet worden ontwikkeld, moet de absurde opvatting aanhangen, dat het onderkennen van waar en vals generlei nut heeft voor de vooruitgang van de geest. Terecht heeft daarom de Vaticaanse kerkvergadering de onvolprezen weldaden, die het geloof aan de rede bewijst, met deze woorden vermeld: „Het geloof bevrijdt en vrijwaart de rede van dwalingen, en verrijkt haar met veelvoudige kennis.”
1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 21 Daarom moest de mens, ware hij verstandig, het geloof niet aanklagen van vijandschap tegen de rede en de natuurlijke waarheden, maar moest hij veeleer met grote blijdschap God op waardige wijze danken, dat, te midden van de vele oorzaken van onkunde en te midden van de hoogopgolvende dwaling, het heilig geloof hem toestraalt als een vriendelijke sterre, die hem, buiten alle vrees te verdolen, de haven van de waarheid wijst.
© 1941, Ecclesia Docens, Uitg. Gooi & Sticht, Hilversum 0128-3141
Vert.: Dr. H. Boelaars C.ss.R.