Paus Leo XIII - 4 augustus 1879
In de eerste plaats is de wijsbegeerte in staat, als ze op de juiste wijze door haar beoefenaars wordt benut, de weg naar het ware geloof enigermate te effenen en te banen en geest en hart van haar volgelingen een goede voorbereiding te geven tot het aanvaarden van de openbaring. Vgl. H. Paus Pius X, Encycliek, Over St. Anselmus van Aosta, Communium rerum (21 apr 1909) Daaraan dankt zij de namen, haar terecht door de ouden geschonken, van: „voorbereidend onderricht tot het christelijk geloof” H. Clemens van Alexandrië, Stromateis. 1.1.c. 16; Migne. PG. t. 8. col. 795., of ook: „inleiding tot en hulp voor het Christendom” Origenes van Alexandrië, Brief aan Gregorius, Epistola ad Gregorium Thaumaturgum. 1; Migne. PG. t. 11. col. 87, of: „opvoedster tot het Evangelie” H. Clemens van Alexandrië, Stromateis. 1.I.c.5; Migne. PG. t. 8. col. 718-719. cfr. 722
Ook is dit, daaraan is geen twijfel mogelijk, geen later ingevoerde nieuwigheid, maar werd dit oudtijds ook reeds door de heilige kerkvaders dikwijls gedaan. Die eerbiedwaardige getuigen en bewaarders van de overleveringen van den godsdienst zien zelfs een voorafschaduwing en haast een voorafbeelding daarvan in de handelwijze van de Hebreeën, die bij de uittocht uit Egypte bevel kregen zilveren en gouden huisraad en kostbare weefsels van de Egyptenaren mee te nemen. Origenes van Alexandrië, Brief aan Gregorius, Epistola ad Gregorium Thaumaturgum, 2. Migne. PG. t. 11. col. 87-90 Zo toch moest dat gerei, dat vroeger bij schandelijke plechtigheden van een heidense eredienst was gebruikt, plotseling van gebruiksbestemming veranderen en worden gewijd aan de dienst van de ware God. Gregorius van Neocaesarea H. Gregorius Neocaesariensis Thaumaturgus, Oratio panegyrica ad Origenem. c. 13; Migne. PG. t. 10. col. 1087, en c. 14. col. 1094 prijst Origenes op titel, dat hij meerdere juiste gedachten uit de opvattingen van de heidenen scherpzinnig wist uit te lichten en ze met buitengewone handigheid, als wapenen de vijand ontnomen, tegen hen wist te benutten ter verdediging van de christelijke levensbeschouwing en tot bestrijding van het heidendom. Gregorius van Nazianze H. Gregorius van Nazianze, Carmina (historica) Liber I. 16 en Gregorius van Nyssa H. Gregorius van Nyssa, Over het leven van Mozes, De vita Mosis in evangelium Matthaei. (In mystica interpretatione). Migne. PG. t. 44. col. 359. spreken beiden hun hoge goedkeuring uit over een dergelijke wijze van geloofsverdediging bij Basilius de Grote. Hieronymus wijst daar met grote instemming op bij de apostelleerling Quadratus, bij Aristides, Justinus, Irenaeus en zeer vele anderen. H. Hieronymus, Epistolarium. Ad Magnum; Epist. 70. (al. 84). Migne. PL. t. 22. col. 667. En Augustinus zegt: „Met hoeveel goud en zilver en kostbare weefsels overbeladen zien wij de aantrekkelijke leraar en zaligen martelaar Cyprianus uit Egypte trekken? met hoeveel Lactantius? met hoeveel Victorinus, Optatus, Hilarius? en om de nog levenden onvermeld te laten, hoeveel sleepten ontelbare Griekse bekeerlingen mede?” H. Augustinus, De doctrina Christiana. l. II. c. 40. Migne. PL. t. 34. col. 63.