's Eeuwigen Vaders eniggeboren Zoon, die op aarde verscheen om aan het mensdom het heil en het licht van de goddelijke wijsheid te brengen, verleende aan de wereld een overgrote en bewonderenswaardige weldaad, toen Hij, op het punt ten hemel op te stijgen, aan de apostelen beval „te gaan en alle volkeren te onderwijzen” (
Mt. 28, 19) ; en de door Hem gestichte Kerk naliet als de hoogste, gemeenschappelijke leermeesteres van de volkeren. Want de mensen, die door de waarheid waren bevrijd, moesten ook door de waarheid behouden blijven. De vruchten van de hemelse leer, die voor de mens vruchten waren van heil, zouden zeker geen duurzaamheid hebben bezeten, zo niet Christus, de Heer, een bestendig leerambt had ingesteld om den menselijke geest door onderricht tot het geloof op te leiden.
De Kerk nu, steunend op de beloften van haar goddelijke Stichter en in navolging van Zijn liefde, heeft bij de vervulling van haar opdracht, het onderricht in de godsdienst en de voortdurende strijd tegen de dwaling als haar blijvend oogmerk en voornaamste doelwit beschouwd.
Dit beogen de afzonderlijke bisschoppen in de waakzame vervulling van hun ambt. Hiertoe strekken de wetten en besluiten door de kerkvergaderingen uitgevaardigd. Bovenal is dit de dagelijkse zorg van de Romeinse opperpriesters, op wie, als opvolgers van de zalige apostelvorst Petrus in het oppergezag, het recht en de plicht rust hun broeders in het geloof te onderwijzen en te bevestigen.