
15 april 1993
Omdat de Schrift aan de Kerk is geschonken, is het de gemeenschappelijke schat van alle gelovigen gezamenlijk. “De heilige overlevering en de heilige Schrift vormen één heilig aan de Kerk toevertrouwd pand. Dit aanhangend, volhardt het gehele heilige volk, één met zijn herders, voortdurend in de leer van de apostelen ...” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 10 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 21. Het is waar dat de gelovigen in bepaalde periodes van de kerkgeschiedenis meer met de tekst van de Schrift vertrouwd waren dan in andere. Maar de heilige Schrift heeft een belangrijke rol gespeeld op alle belangrijke ogenblikken van vernieuwing in het leven van de kerk, vanaf de monnikenbeweging uit de eerste eeuwen tot recentelijk het Tweede Vaticaans Concilie.
Dit Concilie leert ons dat alle gedoopten, wanneer zij in geloof aan Christus de eucharistie vieren, ook Christus’ aanwezigheid erkennen in zijn Woord, “want Hijzelf spreekt, wanneer de heilige Schriften in de Kerk gelezen worden” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 7. Bij het luisteren naar het Woord “brengen zij de geloofszin (sensus fidei) van het hele (Gods)volk tot uiting ... Die geloofszin immers wordt door de Geest van waarheid opgewekt en ondersteund. Onder de leiding van het leergezag dat het met getrouwheid opvolgt, aanvaardt het volk van God geen mensenwoord, maar, zoals het in werkelijkheid is, het Woord van God Vgl. 1 Tess. 2, 13 , en aldus blijft het onwrikbaar gehecht aan het geloof ‘dat eens voor al aan de heiligen werd overgeleverd’ (Judith 3), om er door juistheid van oordeel dieper in door te dringen en het vollediger in zijn leven toe te passen” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 12.
Zo spelen dus alle leden van de Kerk een rol bij de interpretatie van de Schrift. Bij de uitoefening van hun pastorale bediening zijn de bisschoppen als opvolgers van de apostelen de eerste getuigen en garantie van de levende overlevering waarin de Schrift in elk tijdperk wordt verstaan. “In het licht van de Geest der waarheid moeten zij het Woord van God door hun verkondiging trouw bewaren, uiteen zetten en verbreiden” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 9 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 25. Als medewerkers van de bisschoppen hebben de priesters de verkondiging van het Woord als eerste plicht 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 4. Aan hen is een eigen charisma geschonken voor de verklaring van de Schrift wanneer zij bij het overdragen, niet van hun persoonlijke opvattingen maar van Gods Woord, de eeuwige waarheid van het evangelie toepassen op de concrete levensomstandigheden 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 4. Vooral bij de bediening van de sacramenten is het de taak van priesters en diakens, om de eenheid tussen Woord en sacrament in de bediening van de Kerk duidelijk naar voren te brengen.
Als voorgangers van de eucharistische gemeenschap en leraren in het geloof, is de voornaamste taak van de bedienaren van het Woord niet enkel onderricht te geven, maar ook de gelovigen te helpen verstaan en onderscheiden wat het Woord Gods hun in hun hart zegt, wanneer zij naar de Schrift luisteren en erover nadenken. Zo wordt, naar het model van Israël, het volk Gods (Ex. 19, 5-6), de plaatselijke Kerk in haar geheel tot een gemeenschap die weet dat God tot haar spreekt Vgl. Joh. 6, 45 en die met geloof, liefde en volgzaamheid jegens het Woord gretig naar Hem luistert (Dt. 6, 4-6). Op voorwaarde dat dergelijke gemeenschappen, die werkelijk luisteren, in geloof en liefde verbonden blijven met de universele kerk, worden zij tot een krachtige bron voor evangelisatie en dialoog, en daarnaast zullen zij ook actief bijdragen tot sociale hervormingen H. Paus Paulus VI, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de Evangelisatie in de Moderne Wereld, Evangelii Nuntiandi (8 dec 1975), 57-58 Congregatie voor de Geloofsleer, Over de christelijke vrijheid en bevrijding, Libertatis conscientia (22 mrt 1986), 69-70.
De Geest wordt zeer zeker geschonken aan de individuele christenen zodat hun hart in hen brandend kan worden Vgl. Lc. 24, 32 wanneer zij bidden en biddend bestuderen wat de heilige Schrift voor hun eigen leven te zeggen heeft. Daarom heeft het Tweede Vaticaans Concilie erop aangedrongen dat de heilige Schrift op alle mogelijke manieren toegankelijker gemaakt zou worden. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 22-25 Het moet opgemerkt worden dat dit soort lezen nooit helemaal een privé gebeuren is, want de gelovige leest en verstaat de Schrift altijd binnen het geloof van de kerk, en brengt vervolgens de vrucht van wat hij gelezen heeft terug naar de gemeenschap, tot verrijking van het gemeenschappelijk geloof.
Volgens heel de Bijbelse overlevering, en heel in het bijzonder zoals Jezus het in de evangeliën leert, luisteren juist zij het best naar het Woord van God die door de wereld als mensen van gering aanzien worden beschouwd. Jezus heeft erkend dat dingen die verborgen waren voor wijzen en verstandigen, geopenbaard zijn aan kleinen (Mt. 11, 25)(Lc. 10, 21) en dat het Rijk Gods toebehoort aan hen die zijn als de kinderen (Mc. 10, 14, en parallelplaatsen).
In dezelfde lijn heeft Jezus uitgeroepen: “Zalig gij die arm zijt, want aan u behoort het Rijk Gods” (Lc. 6, 20). Vgl. Mt. 5, 3 Een van de tekenen van de Messiaanse tijd is dat aan de armen het blijde nieuws wordt verkondigd (Lc. 4, 18)(Lc. 7, 22)(Mt. 11, 5). Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Over de christelijke vrijheid en bevrijding, Libertatis conscientia (22 mrt 1986), 47-48 Zij die in hun onmacht en gebrek aan menselijke middelen alles van God en zijn rechtvaardigheid moeten verwachten, kunnen naar het Woord Gods luisteren en het verstaan op een wijze die de hele Kerk zich moet aantrekken, en die ook op sociaal niveau om een antwoord vraagt.
De Kerk erkent de verscheidenheid van gaven en functies die dankzij de heilige Geest in dienst staan van de gemeenschap, met name de gave om te onderrichten (1 Kor. 12, 28-30)(Rom. 12, 6-7)(Ef. 4, 11-16). Zij heeft hoogachting voor hen die blijk geven van een bijzonder talent om door hun deskundigheid op het gebied van de Schriftverklaring mee te werken aan de opbouw van het Lichaam van Christus. Paus Pius XII, Encycliek, Over de bevordering van de studie van de Heilige Schrift, Divino afflante Spiritu (30 sept 1943), 46-48 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 23 Pauselijke Bijbelcommissie, Instructie over de historische waarheid van de Evangeliën, Sancta Mater Ecclesia - De historica evangeliorum veritate (21 apr 1964) Hoewel hun werk niet altijd die waardering heeft gehad die het tegenwoordig krijgt, staan de exegeten, die hun wetenschap in dienst stellen van de kerk, binnen een rijke traditie; deze reikt van de eerste eeuwen, met Origenes en Hiëronymus, tot aan meer recente tijden, met pater Lagrange en anderen, en gaat ook tot in onze dagen door. Met name het onderzoek naar de letterlijke betekenis van de Schrift, waarop tegenwoordig zoveel nadruk wordt gelegd, vraagt om de gezamenlijke inspanning van deskundigen op het gebied van de oude talen, de geschiedenis en cultuur, de tekstkritiek en analyse van letterkundige vormen, en die de methodes van de wetenschappelijke kritiek beheersen. Naast deze aandacht voor de tekst in zijn oorspronkelijke historische samenhang, rekent de Kerk op exegeten die bezield zijn van dezelfde Geest die ook de Schrift heeft ingegeven, om ervoor te zorgen dat “een zo groot mogelijk aantal bedienaren van Gods Woord in staat zijn om doeltreffend aan het Godsvolk het voedsel van de Schrift voor te zetten.” Paus Pius XII, Encycliek, Over de bevordering van de studie van de Heilige Schrift, Divino afflante Spiritu (30 sept 1943), 24.53-55 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 23 H. Paus Paulus VI, Motu Proprio, Nieuwe statuten ten behoeve van de Pauselijke Bijbelcommissie, Sedula Cura (27 juni 1971) Een bijzondere reden tot tevredenheid is het groeiend aantal vrouwelijke exegeten. Zij verrijken de interpretatie van de Schrift vaak met nieuwe scherpzinnige inzichten, en niet zelden brengen zij aspecten naar voren die in vergetelheid waren geraakt.
Hoewel de Schrift, zoals hierboven werd opgemerkt, het bezit is van de gehele Kerk en deel uitmaakt van “het overgeleverde geloof” dat allen, herders zowel als gelovigen “vasthouden, beleven en met gezamenlijke toeleg belijden”, blijft het toch zo dat “de taak om het geschreven of overgeleverde Woord van God op authentieke wijze te verklaren, alleen aan het levende leraarsambt van de Kerk is toevertrouwd, dat zijn gezag uitoefent in de naam van Jezus Christus” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 10. Aan het leraarsambt komt dus in laatste instantie de taak toe de authenticiteit in de interpretatie te waarborgen en, indien nodig, aan te geven dat een bepaalde interpretatie in strijd is met het ware evangelie. Het leraarsambt kwijt zich van deze taak binnen de koinonia van het Lichaam, door officieel het geloof van de Kerk onder woorden te brengen, als een dienst aan de kerk; daartoe raadpleegt het theologen, exegeten en andere deskundigen; het erkent hun gewettigde vrijheid en blijft met hen verbonden in een wederzijdse relatie tot een en hetzelfde doel: “het Godsvolk bewaren in de waarheid die vrijmaakt” Congregatie voor de Geloofsleer, Instructie over de Kerkelijke Roeping van de Theoloog, Donum Veritatis (24 mei 1990), 21.