
15 april 1993
Deze benaderingswijze berust op twee beginselen: een tekst wordt pas tot een literair werk als deze met lezers in contact komt die zich de tekst eigen maken en daardoor tot leven wekken; deze assimilatie van de tekst kan individueel of in gemeenschapsverband gebeuren, kan vorm krijgen op verschillende terreinen (op literair, artistiek, theologisch, ascetisch, mystiek gebied), en draagt bij tot beter verstaan van de tekst zelf.
Hoewel deze benaderingswijze in de oudheid niet geheel onbekend was, is zij tussen 1960 en 1970 in letterkundige studies tot bloei gekomen, toen de kritiek belangstelling kreeg voor de relatie tussen de tekst en de lezers. Voor de Bijbelexegese kon dit onderzoek alleen maar gunstig zijn, temeer omdat de filosofische hermeneutiek van haar kant de noodzakelijke distantie benadrukt tussen het werk en de schepper ervan, evenzeer als tussen het werk en de lezers ervan. Met dit als uitgangspunt is men begonnen, bij het interpreteren ook de geschiedenis te betrekken van het effect dat een boek of passage van de Schrift heeft gehad (Wirkungsgeschichte). Men tracht na te gaan hoe, onder invloed van wat de lezers op een bepaald moment bezig hield, de interpretatie in de loop der tijd geëvolueerd is; men gaat ook na hoe belangrijk de rol van de traditie is bij het verduidelijken van de betekenis van de Bijbelteksten.
De confrontatie van de tekst met de lezers heeft een eigen dynamiek, want er gaat van de tekst een uitstraling uit, en hij roept reacties op. Er gaat een oproep van uit die door de lezers, individueel of in groepsverband, wordt opgevangen. De lezer is overigens nooit een geïsoleerd individu. Hij maakt deel uit van een maatschappelijke ruimte en staat binnen een traditie. De lezer benadert de tekst met zijn vragen, oefent een zekere selectie uit, stelt een interpretatie voor, en kan tenslotte een ander werk scheppen of initiatieven nemen die hem direct door zijn lezen van de Schrift worden ingegeven.
Er zijn reeds talrijke voorbeelden van een dergelijke benaderingswijze. Een uitstekend voorbeeld is de wijze waarop in de geschiedenis het Hooglied werd gelezen; daarin ziet men hoe dat boek werd opgevat in de tijd van de kerkvaders, door de monniken van de Middeleeuwen en ook door een mysticus als Johannes van het Kruis.
Door deze benadering vanuit de geschiedenis kan men beter de betekenis van dat geschrift in al haar aspecten ontdekken. Zo ook is het in het Nieuwe Testament mogelijk en zinvol de betekenis van een perikoop (bijvoorbeeld die van de rijke jongeman in Matteüs (Mt. 19, 16-36)) duidelijk te maken door aan te tonen hoe vruchtbaar de passage is geweest in de loop van de kerkgeschiedenis.
De geschiedenis leert echter ook dat er in de interpretatie tendentieuze en valse stromingen zijn met verderfelijke gevolgen, een bepaalde uitleg bijvoorbeeld die tot antisemitisme of andere soorten van rassendiscriminatie heeft geleid, of ook de uitleg waarop de chiliasten hun waanbeelden baseren. Men kan daaruit concluderen dat deze benaderingswijze geen autonome discipline mag zijn. Onderscheiding is noodzakelijk. Men mag uit de geschiedenis van de invloed die de tekst heeft gehad, niet een bepaald moment zozeer naar voren halen dat het de enige regel voor de interpretatie wordt.