
15 april 1993
Hoewel de Schrift, zoals hierboven werd opgemerkt, het bezit is van de gehele Kerk en deel uitmaakt van “het overgeleverde geloof” dat allen, herders zowel als gelovigen “vasthouden, beleven en met gezamenlijke toeleg belijden”, blijft het toch zo dat “de taak om het geschreven of overgeleverde Woord van God op authentieke wijze te verklaren, alleen aan het levende leraarsambt van de Kerk is toevertrouwd, dat zijn gezag uitoefent in de naam van Jezus Christus” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 10. Aan het leraarsambt komt dus in laatste instantie de taak toe de authenticiteit in de interpretatie te waarborgen en, indien nodig, aan te geven dat een bepaalde interpretatie in strijd is met het ware evangelie. Het leraarsambt kwijt zich van deze taak binnen de koinonia van het Lichaam, door officieel het geloof van de Kerk onder woorden te brengen, als een dienst aan de kerk; daartoe raadpleegt het theologen, exegeten en andere deskundigen; het erkent hun gewettigde vrijheid en blijft met hen verbonden in een wederzijdse relatie tot een en hetzelfde doel: “het Godsvolk bewaren in de waarheid die vrijmaakt” Congregatie voor de Geloofsleer, Instructie over de Kerkelijke Roeping van de Theoloog, Donum Veritatis (24 mei 1990), 21.