INTERPRETATIE VAN DE BIJBEL IN DE KERK
(Soort document: Pauselijke Bijbelcommissie)
15 april 1993
Dankzij de bijdrage van de verschillende
vormen van moderne filosofische hermeneutiek en de recente ontwikkelingen
op het gebied van de literatuurwetenschap, kan de Bijbelexegese haar
taak beter verstaan. Het is duidelijker geworden hoe ingewikkeld die
taak is. De oude exegese kon natuurlijk de moderne wetenschappelijke
eisen niet in haar beschouwingen betrekken. Zij kende aan iedere tekst
van de Schrift verschillende betekenislagen toe. Het meest gebruikelijk
was het onderscheid tussen de letterlijke en de geestelijke betekenis.
De middeleeuwse exegese onderscheidde in de geestelijke betekenis drie
verschillende aspecten, die betrekking had op respectievelijk de geopenbaarde
waarheid, de wijze waarop men behoorde te leven en de uiteindelijke
vervulling. Vandaar het beroemde distichon van Augustinus van Denemarken
(dertiende eeuw):
“Litera gesta docet, quid credas allegoria, moralis
quid agas, quid speres anagogia.”
In reactie op deze veelheid aan betekenissen
hangt de historisch-kritische methode min of meer openlijk de stelling
aan van één enkele betekenis: een tekst kan niet tegelijk verschillende
betekenissen hebben. Heel het streven van de historisch-kritische exegese
is gericht op het vaststellen wat ‘de’
precieze betekenis is van een bepaalde Bijbeltekst binnen de omstandigheden
van zijn ontstaan. Maar deze stelling komt tegenwoordig in botsing met
de conclusies van de taalwetenschappen en de verschillende soorten van
filosofische hermeneutiek; beide stellen dat op schrift gestelde teksten
een veelheid aan betekenissen hebben.
Het is geen eenvoudig probleem, en het
geldt niet op dezelfde wijze voor alle teksten: historische verhalen,
parabels, godsspraken, wetten, spreuken, gebeden, lofzangen, enzovoorts.
Hoewel wij beseffen dat er een grote verscheidenheid aan opvattingen
is, kunnen we toch enige algemene beginselen aangeven.