
15 april 1993
Voor de exegese van het Oude Testament zijn er op dit gebied talrijke vragen. Men moet zich bijvoorbeeld afvragen welke verschillende maatschappelijke en religieuze organisatievormen Israël heeft gekend in de loop van zijn geschiedenis. Is voor de periode, voorafgaand aan de vorming tot staat, het etnologisch model van een gesegmenteerde maatschappij zonder eenhoofdig leiderschap (société acéphale) een bevredigend uitgangspunt? Hoe is men van een weinig samenhangend stammenverbond gekomen tot een monarchaal gestructureerde staat, en daarna tot een gemeenschap die louter berustte op godsdienstige en genealogische banden? Welke veranderingen op economisch, militair en ander gebied voltrokken zich in de structuur van de samenleving door de verschuiving naar centralisatie op politiek en religieus terrein, een centralisatie die tenslotte leidde tot de monarchie? Is voor het verstaan van de Decaloog de bestudering van de gedragsnormen in het oude Oosten en in Israël niet doeltreffender dan de puur literaire pogingen om de oertekst te reconstrueren?
Wat de exegese van het Nieuwe Testament betreft zijn de vragen natuurlijk anders. Laten we er enkele noemen: Welke waarde kan men hechten aan de theorie van een beweging van rondtrekkende charismatici die leefden zonder vaste woonplaats, gezin, of bezittingen, om door die theorie de wijze van leven te verklaren van Jezus en zijn leerlingen vóór Pasen? Kunnen wij, met betrekking tot Jezus’ oproep Hem te volgen, spreken van een werkelijk doorgaande lijn tussen Jezus’ houding van radicale onthechting en de houding van de christenbeweging na Pasen, in de meest uiteenlopende milieus van de jonge christenheid? Wat weten we van de sociale structuur van de door Paulus gestichte gemeenten, telkens gezien in het kader van de hen omringende stedelijke cultuur?