H. Paus Johannes Paulus II - 4 maart 1979
REDEMPTOR HOMINIS De Verlosser van de mensen |
|||
► | DE ZENDING VAN DE KERK EN DE BESTEMMING VAN DE MENS | ||
► | Eucharistie en Biecht |
In het verlossingsmysterie, het heil dat Christus bewerkt heeft, is de Kerk door haar trouw aan Gods woord en door haar dienst voor de waarheid, deelachtig aan de Blijde Boodschap van haar Meester. Maar door zich vol hoop en liefde op Hem te verlaten, deelt de Kerk bovendien in de kracht van zijn verlossende werking; deze kracht heeft Christus in de sacramenten gelegd en uitgedrukt, vooral in de Eucharistie. Ze is kern en hoogtepunt van het hele sacramentele leven, waardoor iedere christen de heilzame kracht van de Verlossing ontvangt. Te beginnen bij het mysterie van het doopsel, waardoor wij delen in de dood van Christus om samen met Hem te verrijzen, zoals de Apostel leert. In het licht van deze leer zien we nog duidelijker waarom het hele sacramentele leven van de Kerk en van iedere christen zijn hoogtepunt en volheid juist in de Eucharistie bereikt. In dit sacrament wordt immers volgens de wil van Christus voortdurend het mysterie vernieuwd van Christus die Zichzelf op het altaar van het kruis als offer aan de Vader aanbiedt; de Vader heeft deze totale zelfgave van zijn Zoon, die "gehoorzaam (werd) tot de dood", aanvaard en er Hem de gave voor geschonken die Hem als Vader eigen is: het nieuw en onsterfelijk leven in de verrijzenis; de Vader is immers de eerste levensbron, en Hij schenkt het leven sinds het vroegste begin. Dit nieuwe leven, dat ook de lichamelijke verheerlijking van de gekruisigde Christus omvat, is een werkzaam teken geworden van de nieuwe gaven aan de mensheid: de gave van de heilige Geest. Dank zij Hem wordt het goddelijk leven dat de Vader in Zich heeft en dat Hij aan zijn Zoon schenkt, meegedeeld aan alle mensen die met Christus verenigd zijn. De Eucharistie is het meest volmaakte sacrament van deze vereniging. Door de Eucharistie te vieren en eraan deel te nemen worden wij verenigd met de aardse en de verheerlijkte Christus, onze voorspreker bij de Vader, onze vereniging met Hem komt echter enkel tot stand door zijn verlossende offerdaad, waardoor Hij ons zo heeft bevrijd dat wij "tegen een hoge losprijs vrijgekocht" zijn. De "hoge prijs" van onze Verlossing toont de waarde die God zelf aan de mens hecht en tegelijk bewijst hij onze waardigheid in Christus. Doordat we "kinderen van God" worden en de staat van zonen aannemen, worden we naar zijn gelijkenis tevens "een koninklijk geslacht van priesters" en ontvangen wij het "koninklijk priesterschap", m.a.w. wij maken deel uit van de unieke en onomkeerbare teruggave van de mens en de wereld aan de Vader, die eens en voor al door Hem, eeuwige Zoon en tegelijk waarachtig mens, werd voltrokken. In het sacrament van de Eucharistie wordt ons nieuwe wezen op de meeste volledige wijze uitgedrukt. In ditzelfde sacrament geeft Christus zelf, voortdurend en op steeds nieuwe wijze in de heilige Geest "getuigenis" aan onze geest, dat ieder van ons, door deel te hebben aan het verlossingsmysterie, toegang heeft tot de vruchten van de verzoening met God, onze Vader, die Christus zelf heeft bewerkt en steeds onder ons blijft bewerken door de dienst van de Kerk. Dat de Eucharistie de Kerk bouwt is een wezenlijke, niet enkel doctrinaire maar existentiële waarheid. De Eucharistie maakt de Kerk tot een echte gemeenschap van het Godsvolk, tot een geheel van gelovigen dat het eenheidskarakter draagt dat ook eigen was aan de apostelen en de eerste leerlingen van de Heer. De Eucharistie geeft steeds opnieuw inhoud en vorm aan deze gemeenschap en eenheid; ze bouwt ze op en doet ze altijd weer herboren worden door het offer van Christus, als gedachtenisviering van zijn kruisdood, de prijs waarmee Hij ons heeft verlost. Daarom raken wij in de Eucharistie als het ware het mysterie zelf van het Lichaam en Bloed van de Heer; de woorden waarmee dit sacrament werd ingesteld, getuigen dat, en krachtens deze instelling zijn het meteen de woorden geworden waarmee de Eucharistie voortdurend wordt gevierd door wie tot deze dienst in de Kerk geroepen zijn. De Kerk leeft van de Eucharistie. Ze put haar leven uit de volheid van dit sacrament, waarvan de wonderbare zin en inhoud vaak zijn belicht door het leergezag van de Kerk, van de vroegste tijden tot op heden. En al is deze leer nog zo indringend bekrachtigd door de theologen, door mensen van diep geloof en van gebed, door asceten en mystici met hun onvoorwaardelijke trouw aan het eucharistisch mysteries toch kunnen we met zekerheid zeggen dat die leer als het ware op de drempel blijft staan, omdat ze niet in staat is te vatten en in woorden weer te geven wat de Eucharistie in haar volheid is en betekent, noch wat ze uitdrukt of wat er zich werkelijk in voltrekt. Zij is in de eigenlijke zin van het woord het onuitputtelijk sacrament! Het is noodzakelijke plicht en bovenal de zichtbare genade en bron van de bovennatuurlijke kracht van de Kerk als Godsvolk, standvastig verder te gaan en te volharden in het eucharistisch leven en de eucharistische vroomheid, en zich in het klimaat van de Eucharistie geestelijk te ontplooien. We mogen dus zeker in geen geval in ons denken, leven en handelen afbreuk doen aan de volle dimensie en wezenlijke betekenis van dit werkelijk allerheiligste sacrament. De Eucharistie is tegelijkertijd offer-sacrament, communie-sacrament en tegenwoordigheidssacrament. De Eucharistie was inderdaad altijd al die diepste openbaring en waardevolste viering van de menselijke broederschap van Christus' volgelingen en belijders, wat ze overigens moet blijven; maar dat betekent niet dat ze mag behandeld worden als enkel maar een "gelegenheid" om die broederschap te uiten. In de viering van dit sacrament van het Lichaam en Bloed des Heren moet de volle dimensie van het goddelijk mysterie geëerbiedigd worden alsook de volle zin van dit sacramenteel teken, waarin de werkelijk tegenwoordige Christus wordt ontvangen, de ziel met genade wordt vervuld en waarin ons het onderpand van de toekomstige heerlijkheid wordt gegeven. Daaruit volgt de plicht tot strikte naleving van de liturgische normen en van alles waarvan we door de gemeenschappelijke eredienst getuigenis afleggen voor God: we moeten ons hier nog meer toe verplicht voelen als we bedenken, dat de Heer Zich onder dit sacramenteel teken aan ons schenkt met een grenzeloos vertrouwen, alsof Hij geen rekening hield met onze menselijke zwakheid, onze onwaardigheid, vlakheid, routine, laat staan met de mogelijkheid Hem te beledigen. In de Kerk moeten allen, maar vooral de Bisschoppen en priesters, erover waken, dat dit liefdessacrament de kern van het leven van het Godsvolk is, zodat wij aan Christus door alle uitingsvormen van de Hem verschuldigde eredienst heen "liefde voor liefde" teruggeven en Hij werkelijk "het leven van onze zielen" wordt. En aan de andere kant kunnen wij nooit deze woorden van de heilige Paulus vergeten: "Laat ieder zichzelf onderzoeken, voor hij het brood eet en uit de beker drinkt". Deze aansporing van de apostel toont minstens onrechtstreeks de nauwe band aan tussen de Eucharistie en de Boete. Wanneer namelijk het eerste woord van de verkondiging van Christus, de eerste zin van de "Blijde Boodschap" van het Evangelie "Bekeert u en gelooft in de Blijde Boodschap" (metanoeite) was, dan schijnt het sacrament van het lijden, van het kruis en van de verrijzenis deze aansporing in onze zielen op heel bijzondere wijze te bevestigen en te versterken. Zo worden de Eucharistie en de Boete in zekere zin een dubbele en tegelijk innerlijk nauw verbonden dimensie van het echt evangelisch-geïnspireerd en waarachtig christelijk leven. Christus die tot het eucharistisch maal oproept, is evenzeer de Christus die tot de boete aanzet, die het "Bekeert u" herhaalt. Zonder deze voortdurende en steeds vernieuwde inspanningen tot bekering zou de deelname aan de Eucharistie beroofd worden van haar volle verlossende uitwerking: het zou haar ontbreken aan of doen verzwakken in de bijzondere bereidheid om God het geestelijk offer te brengen, waarin op een wezenlijke en omvattende wijze onze deelname wordt uitgedrukt aan het priesterschap van Christus. In Christus is namelijk het priesterschap verbonden met het eigen offer, met zijn zelfgave aan de Vader. En juist omdat deze zelfgave onbegrensd is, roept ze in ons, mensen met talrijke begrenzingen, de behoefte wakker ons op een steeds rijpere wijze naar God te keren door een bestendige en alsmaar diepere bekering. De laatste jaren werd veel ondernomen om - overigens in overeenstemming met de oudste traditie van de Kerk - het gemeenschappelijk aspect van de boete en vooral van het Boetesacrament in de kerkelijke praktijk in het licht te stellen. Deze initiatieven zijn nuttig en zullen zeker de boetepraxis in de Kerk van vandaag helpen verrijken. Toch mogen we niet vergeten dat de bekering een innerlijke handeling met bijzondere diepgang is waarbij de mens niet door iemand anders kan vervangen worden en zich evenmin kan doen "vertegenwoordigen" door de gemeenschap. Hoewel de broederlijke gemeenschap van de gelovigen die deelnemen aan de boeteviering een sterke steun is voor de persoonlijke bekering, toch moet de boete uiteindelijk en noodzakelijk een daad zijn van het individu zelf dat diep bewust in volle schuldbesef en totaal Godsvertrouwen vóór Hem gaat staan om zoals de psalmist te bekennen: "Tegen U, U alleen was mijn zonde". Daarom verdedigt de Kerk in trouw aan de eeuwenoude praxis van het Boetesacrament - de praxis van de individuele biecht verbonden met de persoonlijk act van berouw en het voornemen zich te beteren en het weer goed te maken - het bijzondere recht van de menselijke ziel. Het is het recht op een persoonlijker ontmoeting van de mens met de gekruisigde Christus die vergeeft, met Christus die door de bedienaar van het Verzoeningssacrament zegt: "Uw zonden zijn u vergeven" . "Ga heen en zondig van nu af niet meer". Het betreft hier vanzelfsprekend tegelijk het recht van Christus zelf ten aanzien van iedere mens die Hij verlost heeft, namelijk zijn recht om ieder van ons te ontmoeten op dat beslissende ogenblik van ons zielenleven: het ogenblik van bekering en vergiffenis. Door het Boetesacrament zorgvuldig te behoeden bekrachtigt de Kerk met klem haar geloof in het verlossingsmysterie als levende en levengevende werkelijkheid die beantwoord aan de innerlijke waarheid van de mens, aan zijn schuldigheid en aan het verlangen van zijn geweten. "Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden". Het Boetesacrament is het middel om de mens te verzadigen met de gerechtigheid die van de Verlosser komt. Vooral in deze tijd schaart de Kerk zich bijzonder rond de Eucharistie en verlangt daarbij dat de echte eucharistische gemeenschap het teken wordt van een voortdurend rijpende eenheid van alle christenen. In dit kader moet wel sterk de nood worden gevoeld aan boete, zowel als sacrament alsook als deugd. Dit tweede aspect heeft Paus Paulus VI uiteengezet in de apostolische constitutie H. Paus Paulus VI - Apostolische Constitutie
Paenitemini
Over de hernieuwing van de kerkelijke boetepraktijk
(17 februari 1966). Een van de plichten van de Kerk is haar leer in praktijk te brengen. Het gaat hier weliswaar om een thema dat we zeker nog moeten verdiepen in gemeenschappelijk overleg en waarover wij nog heel wat verdere beslissingen moeten nemen in pastorale collegialiteit en rekening houdend met de verschillende tradities ter zake en de diverse levensomstandigheden van de hedendaagse mensen. In ieder geval moet de Kerk van de nieuwe Advent, de Kerk die zich voortdurend voorbereidt op de nieuwe komst van de Heer, de Kerk zijn van de Eucharistie en van de Boete. Enkel vanuit deze geestelijke visie op haar levenskracht en werking is ze de Kerk van de goddelijke zending, de Kerk in statu missionis, in zendingsstaat, zoals het Tweede Vaticaans Concilie ze ons getoond heeft.