H. Paus Johannes Paulus II - 4 maart 1979
REDEMPTOR HOMINIS De Verlosser van de mensen |
|||
► | DE VERLOSTE MENS EN ZIJN SITUATIE IN DE WERELD VAN VANDAAG | ||
► | Alle wegen van de Kerk leiden naar de mens |
De Kerk mag de mens niet in de steek laten. Immers, zijn "bestemming, dat wil zeggen: zijn uitverkiezing, zijn roeping, zijn geboorte en dood, zijn heil of ondergang, zijn bijzonder nauw en onverbreekbaar verbonden met Christus. Het gaat daarbij wel degelijk om iedere mens die leeft op deze planeet, op deze aarde die de Schepper aan de eerste mens heeft gegeven, toen Hij sprak tot de man en de vrouw: "Onderwerp haar en beheers haar" (Gen. 1, 28). Het gaat hier om iedere mens, in zijn absoluut unieke werkelijkheid van zijn en handelen, van verstand en wil, van geweten en hart. In deze bijzondere werkelijkheid (hij is immers een "persoon") heeft de mens een persoonlijke levensgeschiedenis, en vooral een persoonlijke geschiedenis van zijn ziel. Overeenkomstig zijn geestelijke ontvankelijkheid en ook de vele verschillende lichamelijke behoeften van zijn aardse bestaan, schrijft de mens deze persoonlijke geschiedenis doorheen talloze bindingen contacten, situaties en sociale structuren die hem verbinden met de andere mensen. En dit doet hij vanaf het eerste ogenblik van zijn aardse bestaan, vanaf zijn conceptie en zijn geboorte. Deze mens, in de volle werkelijkheid van zijn bestaan, in zijn volle werkelijkheid als persoonlijk wezen en tegelijk als sociaal en gemeenschapswezen - in gezinsverband, in tal van uiteenlopende maatschappelijke contexten, in zijn land of zijn volk (nog meer misschien in zijn clan of stam) en zelfs in het kader van de hele mensheid - deze mens is de eerste weg die de Kerk moet gaan bij de vervulling van haar zending: hij is de eerste en de belangrijkste weg; deze weg werd door Christus zelf getekend en loopt onveranderlijk door het mysterie van de Menswording en de Verlossing.
Die mens, in zijn totale levensechtheid met zijn bewustzijn, met zijn voortdurende neiging tot zonde en tegelijk met zijn bestendige dorst naar de waarheid, naar het goede, het mooie, naar de rechtvaardigheid en de liefde, die mens precies had het Tweede Vaticaans Concilie voor ogen toen het bij de beschrijving van zijn situatie in de huidige wereld steeds uitging van de uiterlijke elementen van die situatie om door te dringen tot de innerlijke waarheid van het mens-zijn: in de mens zelf immers zijn velerlei tendensen met elkaar in strijd. Want terwijl hij zich enerzijds als schepsel veelvuldig als beperkt ervaart, bemerkt hij anderzijds, dat hij in zijn verlangens onbeperkt is en dat hij geroepen is tot een hoger leven. Te midden van het vele dat hem aantrekt wordt hij gedwongen daaruit verantwoord te selecteren en sommige zaken ter zijde te stellen. Sterker: zwak en zondig tevens, doet hij niet zelden, wat hij niet wil, en, wat hij zou willen doen, doet hij niet. Vandaar dat hij in zichzelf een verdeeldheid ervaart, waaruit ook in de maatschappij zoveel grote tweedracht ontstaat". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 10
Deze mens is de weg van de Kerk. Een weg die op een bepaalde wijze aan de basis loopt van alle wegen die de Kerk moet volgen. Immers: iedere mens, zonder uitzondering, is door Christus verlost en Christus is op een of andere wijze verbonden met iedere mens, zonder ook maar één uitzondering, ook als hij zich daar niet bewust van is: "Christus, voor allen gestorven en verrezen, verschaft aan de mens" - aan iedere mens en aan alle mensen - licht en kracht om aan zijn zeer hoge roeping te beantwoorden". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 10. 1
Omdat de mens de weg van de Kerk is, de weg van haar dagelijks leven en beleven, van haar zending en haar arbeid, moet de Kerk van onze tijd zich op steeds nieuwe wijze bewust zijn van de menselijke situatie. De Kerk moet de menselijke mogelijkheden kennen die zich voortdurend in telkens weer nieuwe richtingen openbaren. En tegelijk moet de Kerk ook de dreigingen kennen die boven de mens hangen. Evenzeer moet de Kerk zich goed bewust zijn van al wat een gevaar betekent voor de inspanningen om "het menselijk leven meer menselijk te maken" 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 38 H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 21, opdat alles wat van het leven deel uitmaakt, volledig strookt met de echte waardigheid van de mens. Kortom, de Kerk moet zich bewust zijn van alles wat met dit proces strijdig is.