H. Paus Johannes Paulus II - 4 maart 1979
REDEMPTOR HOMINIS De Verlosser van de mensen |
|||
► | DE ERFENIS | ||
► | Verwijzing naar de eerste Encycliek van Paulus VI |
Daarom moet het bewustzijn van de Kerk gepaard gaan met een wereldwijde openheid, zodat allen er "de ondoorgrondelijke rijkdom van Christus" (Ef. 3, 8) in zouden kunnen vinden waarover de Apostel der volkeren spreekt. Deze openheid is organisch verbonden met het bewustzijn van haar eigen natuur en met de zekerheid van haar waarheid, waarover Christus zei: Het woord dat gij hoort, is niet van Mij, maar van de Vader die Mij gezonden heeft". (Joh. 14, 24) Als zodanig bepaalt deze openheid het apostolisch, met andere woorden het missionaire dynamisme van de Kerk die de hele waarheid, door Christus gebracht, integraal belijdt en verkondigt.
Tegelijk moet zij de "dialoog" aangaan die Paulus VI in zijn encycliek H. Paus Paulus VI - Encycliek
Ecclesiam Suam
Over de Kerk
(6 augustus 1964) "de dialoog van het heil" noemde, en waarbij hij nauwkeurig de afzonderlijke kringen aanduidde waarbinnen die dialoog moest worden gevoerd. Bij mijn verwijzing naar dat document dat het pontificaatsprogram van Paulus VI vastlegde, dank ik God voortdurend; want ondanks de diverse interne zwakheden die de Kerk in de postconciliaire periode hebben overvallen, heeft deze grote voorganger, die tevens een echte vader voor mij is, het ware gelaat van de Kerk ad extra, naar buiten toe, kunnen tonen. Ik denk dat daardoor een groot deel van de mensenfamilie, in de verschillende milieus van haar complexe bestaan, beter is beginnen beseffen dat ze de Kerk van Christus, haar zending en haar dienst, absoluut nodig heeft. Deze bewustwording is vaak sterker gebleken dan de verschillende kritische gedragingen die ab intra, van binnenuit, de Kerk, haar instellingen en structuren, haar leden en hun activiteiten aantastten. Die toenemende kritiek heeft vanzelfsprekend diverse oorzaken gehad; en anderzijds zijn wij ervan overtuigd dat zij niet altijd van waarachtige liefde voor de Kerk gespeend was. Hierin kwam o. a. ongetwijfeld een streven tot uiting om los te komen van het zogenaamde triomfalisme waarover men zo dikwijls had gediscussieerd tijdens het Concilie. Maar als de Kerk naar het voorbeeld van haar Meester, die "nederig van hart" (Mt. 11, 29) was, zelf ook gegrondvest is op de nederigheid, als de Kerk kritische zin heeft ten opzichte van al wat haar eigenheid en haar menselijke activiteit uitmaakt, en als zij aan zichzelf steeds zeer hoge eisen stelt, dan moet de kritiek van zijn kant binnen gepaste grenzen blijven. Anders vervalt zijn opbouwend karakter en openbaart hij niet de waarheid, de liefde en de dankbaarheid voor de genade waaraan wij hoofdzakelijk en ten volle deelachtig worden gemaakt in de Kerk en door de Kerk. Bovendien is de kritische geest dan geen uiting van de dienstbaarheid, maar toont hij eerder de wil andermans mening om te buigen naar de eigen opinie, die soms al te onbedacht wordt verkondigd.
Wij zijn Paulus VI erkentelijkheid verschuldigd, want met eerbiediging van ieder stukje waarheid in de diverse menselijke opvattingen heeft hij tegelijkertijd het providentiële evenwicht bewaard van de stuurman van het Schip. De Kerk die mij nagenoeg onmiddellijk na hem - via Johannes Paulus I - werd toevertrouwd, wordt zeker niet gespaard voor moeilijkheden en interne spanningen. Maar tevens is zij innerlijk beter gewapend tegen overdreven zelfkritiek. Men zou kunnen zeggen, dat ze kritischer staat tegenover verschillende onbedachtzame kritieken, dat zij meer weerstand heeft tegen de diverse "nieuwigheden", dat zij een rijpere onderscheidingsgeest heeft, dat zij uit haar eeuwige schat beter "nieuwe en oud" kan putten, dat zij meer op haar eigen mysterie gecentreerd is, en dat zij dank zij dat alles meer beschikbaar is voor haar heilige zending voor allen: God wil dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen".