H. Paus Johannes Paulus II - 4 maart 1979
Wanneer wij in heel de ervaring van de mensenfamilie, die in versneld ritme voortdurend aangroeit, doordringen in het mysterie van Jezus Christus, begrijpen we duidelijker dat er in alle wegen waarop de Kerk van onze tijd moet verdergaan volgens de wijze richtlijnen van Paulus VI Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de Kerk, Ecclesiam Suam (6 aug 1964), één unieke hoofdweg is. Deze, weg is al eeuwenlang beproefd en leidt tevens naar de toekomst. Onze Heer Jezus Christus heeft ons die weg heel duidelijk getoond toen, om het met de woorden van het Concilie te zeggen. "de Zoon van God zich door zijn menswording in zekere zin met ieder mens heeft verenigt". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 22 Daarom erkent de Kerk als haar fundamentele plicht, er voor te ijveren dat die eenheid voortdurend opnieuw gestalte en opnieuw leven krijgt. De Kerk wil deze unieke doelstelling dienen; dat ieder mens Christus kan vinden, zodat Christus iedere mens op zijn levensweg kan begeleiden met de kracht van de waarheid over de mens en de wereld zoals ze vervat is in het mysterie van de Menswording en van de Verlossing en ook met de kracht van de liefde die daarvan uitstraalt. Op de achtergrond van de steeds aangroeiende historische ontwikkelingen die in onze tijd klaarblijkelijk bijzonder toenemen in de verschillende systemen, wereldbeelden en staatsvormen, stelt Christus Zich op een zekere manier opnieuw aanwezig, in weerwil van zijn schijnbare afwezigheid en ondanks alle beperkingen die aan de aanwezigheid en officiële activiteit van de Kerk worden opgelegd. Jezus Christus stelt zich aanwezig met de kracht van de waarheid en met de liefde, die in Hem met een unieke volheid en op onnavolgbare wijze werden uitgedrukt, al was zijn aardse leven kort en zijn openbaar handelen nog korter.
Jezus Christus is de hoofdweg van de Kerk. Hijzelf is onze, weg naar "het huis van de Vader" Vgl. Joh. 14, 1. e.v. , en ook is Hij de weg voor iedere mens. Op deze weg die van Christus naar de mens voert, op deze weg waarop Christus zich met iedere mens verenigt, kan de Kerk door niemand worden tegengehouden. Het tijdelijk goed en het eeuwige goed van de mens eisen dat. Uit eerbied voor Christus en omwille van dit mysterie dat het leven van de Kerk zelf uitmaakt, mag de Kerk niet ongevoelig blijven voor al wat het echte welzijn van de mens dient, noch mag ze onverschillig blijven voor wat dat welzijn bedreigt. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft in verschillende passages van zijn documenten deze fundamentele zorg van de Kerk uitgedrukt, om het leven van deze wereld "meer in overeenstemming te brengen met de hoge waardigheid van de mens" 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 91 in elk opzicht, om het "steeds humaner" 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 38. 1 te maken. Deze bezorgdheid is die van Christus zelf, de goede Herder van alle mensen. In naam van deze bekommernis, zoals we lezen in de pastorale constitutie van het Concilie, is "de Kerk, die, op grond van eigen taak en bevoegdheid, op geen enkele wijze met een staat wordt vereenzelvigd noch aan enig politiek systeem is gebonden, tegelijk teken en bescherming van de transcendentie van de menselijke persoon" 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 76. 1.
Het gaat hier dus om de mens in zijn hele waarheid en volle dimensie. Het betreft niet de "abstracte" maar de reële mens, de "concrete", "historische" mens. Het betreft iedere mens, omdat het verlossingsmysterie iedereen omvat, en Jezus Christus Zich door dit mysterie voor altijd met iedere mens verenigd heeft. Iedere mens die op de wereld komt, werd ontvangen in de schoot van zijn moeder en geboren uit zijn moeder, en precies door het Verlossingsmysterie wordt hij toevertrouwd aan de zorg van de Kerk. Deze bekommernis van de Kerk gaat uit naar de gehele mens en is op hem op een bijzondere wijze gecentreerd. De grote zorg van de Kerk betreft de mens in zijn unieke en onherhaalbare menselijke werkelijkheid, waarin het beeld en de gelijkenis met God zelf onaangetast blijft. Vgl. Gen. 1, 26 Precies dat toont het Concilie aan wanneer het in verband met deze gelijkenis eraan herinnert: "De mens is het enige schepsel op aarde dat om zichzelf door God is gewild" 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 24. De mens als schepsel dat door God "gewild" is, dat door Hem in alle eeuwigheid is "uitverkozen" en geroepen, bestemd tot de genade en de heerlijkheid: dat wordt bedoeld met "iedere" mens, met de "meest concrete", de "meest reële" mens; dat is ook de mens in het volle licht van het mysterie waaraan hij in Christus deelachtig werd gemaakt, hetzelfde mysterie waar ook ieder afzonderlijk van de vier miljard mensen op onze planeet deelachtig aan wordt, zodra hij onder het hart van zijn moeder is ontvangen.
De Kerk mag de mens niet in de steek laten. Immers, zijn "bestemming, dat wil zeggen: zijn uitverkiezing, zijn roeping, zijn geboorte en dood, zijn heil of ondergang, zijn bijzonder nauw en onverbreekbaar verbonden met Christus. Het gaat daarbij wel degelijk om iedere mens die leeft op deze planeet, op deze aarde die de Schepper aan de eerste mens heeft gegeven, toen Hij sprak tot de man en de vrouw: "Onderwerp haar en beheers haar" (Gen. 1, 28). Het gaat hier om iedere mens, in zijn absoluut unieke werkelijkheid van zijn en handelen, van verstand en wil, van geweten en hart. In deze bijzondere werkelijkheid (hij is immers een "persoon") heeft de mens een persoonlijke levensgeschiedenis, en vooral een persoonlijke geschiedenis van zijn ziel. Overeenkomstig zijn geestelijke ontvankelijkheid en ook de vele verschillende lichamelijke behoeften van zijn aardse bestaan, schrijft de mens deze persoonlijke geschiedenis doorheen talloze bindingen contacten, situaties en sociale structuren die hem verbinden met de andere mensen. En dit doet hij vanaf het eerste ogenblik van zijn aardse bestaan, vanaf zijn conceptie en zijn geboorte. Deze mens, in de volle werkelijkheid van zijn bestaan, in zijn volle werkelijkheid als persoonlijk wezen en tegelijk als sociaal en gemeenschapswezen - in gezinsverband, in tal van uiteenlopende maatschappelijke contexten, in zijn land of zijn volk (nog meer misschien in zijn clan of stam) en zelfs in het kader van de hele mensheid - deze mens is de eerste weg die de Kerk moet gaan bij de vervulling van haar zending: hij is de eerste en de belangrijkste weg; deze weg werd door Christus zelf getekend en loopt onveranderlijk door het mysterie van de Menswording en de Verlossing.
Die mens, in zijn totale levensechtheid met zijn bewustzijn, met zijn voortdurende neiging tot zonde en tegelijk met zijn bestendige dorst naar de waarheid, naar het goede, het mooie, naar de rechtvaardigheid en de liefde, die mens precies had het Tweede Vaticaans Concilie voor ogen toen het bij de beschrijving van zijn situatie in de huidige wereld steeds uitging van de uiterlijke elementen van die situatie om door te dringen tot de innerlijke waarheid van het mens-zijn: in de mens zelf immers zijn velerlei tendensen met elkaar in strijd. Want terwijl hij zich enerzijds als schepsel veelvuldig als beperkt ervaart, bemerkt hij anderzijds, dat hij in zijn verlangens onbeperkt is en dat hij geroepen is tot een hoger leven. Te midden van het vele dat hem aantrekt wordt hij gedwongen daaruit verantwoord te selecteren en sommige zaken ter zijde te stellen. Sterker: zwak en zondig tevens, doet hij niet zelden, wat hij niet wil, en, wat hij zou willen doen, doet hij niet. Vandaar dat hij in zichzelf een verdeeldheid ervaart, waaruit ook in de maatschappij zoveel grote tweedracht ontstaat". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 10
Deze mens is de weg van de Kerk. Een weg die op een bepaalde wijze aan de basis loopt van alle wegen die de Kerk moet volgen. Immers: iedere mens, zonder uitzondering, is door Christus verlost en Christus is op een of andere wijze verbonden met iedere mens, zonder ook maar één uitzondering, ook als hij zich daar niet bewust van is: "Christus, voor allen gestorven en verrezen, verschaft aan de mens" - aan iedere mens en aan alle mensen - licht en kracht om aan zijn zeer hoge roeping te beantwoorden". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 10. 1
Omdat de mens de weg van de Kerk is, de weg van haar dagelijks leven en beleven, van haar zending en haar arbeid, moet de Kerk van onze tijd zich op steeds nieuwe wijze bewust zijn van de menselijke situatie. De Kerk moet de menselijke mogelijkheden kennen die zich voortdurend in telkens weer nieuwe richtingen openbaren. En tegelijk moet de Kerk ook de dreigingen kennen die boven de mens hangen. Evenzeer moet de Kerk zich goed bewust zijn van al wat een gevaar betekent voor de inspanningen om "het menselijk leven meer menselijk te maken" 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 38 H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 21, opdat alles wat van het leven deel uitmaakt, volledig strookt met de echte waardigheid van de mens. Kortom, de Kerk moet zich bewust zijn van alles wat met dit proces strijdig is.