
Paus Benedictus XVI - 14 mei 2008
![]()
Beste broeders en zusters,
in het verloop van de catecheses over de Kerkvaders zou ik vandaag willen spreken over een nogal mysterieuze figuur: een theoloog uit de zesde eeuw, waarvan de naam onbekend is en die geschreven heeft onder het pseudoniem van Dionysius de Areopagiet. Met dit pseudoniem zinspeelde hij op de schriftpassage die wij zojuist hebben beluisterd, op de gebeurtenis namelijk die door Sint Lucas is verteld in het 17de hoofdstuk van de Handelingen van de Apostelen, waar verslag gedaan wordt over hoe Paulus in Athene preekte op de Areopaag voor een elite van de grote Griekse intellectuele wereld, maar hoe tenslotte het merendeel van de toehoorders zich ongeïnteresseerd toonde en zich spottend van hem verwijderde; toch kwamen er enige - weinigen aldus Lucas - naar Paulus toe en openden zich voor het geloof Vgl. Hand. 17 . De evangelist geeft ons twee namen: Dionysius, lid van de Areopaag, en een vrouw die Dámaris heette.
In werkelijkheid is hij er in geslaagd een theologie te ontwerpen die we zeker in de zesde eeuw kunnen situeren maar die we niet kunnen toeschrijven aan een van de figuren uit die tijd: het is een wat ontindividualiseerde theologie, dat wil zeggen een theologie die een gemeenschappelijk denken en spreken tot uitdrukking brengt. Het was, na het Concilie van Chalcedon, toch een tijd van uiterst scherpe polemieken; maar hij daarentegen zegt in zijn Pseudo Dionysius de Areopagiet
Zevende Brief (): “Ik zou geen polemiek willen bedrijven; ik spreek eenvoudigweg over de waarheid, ik zoek de waarheid”. En het licht van de waarheid laat de dwalingen vallen en doet wat goed is schitteren. Met dit beginsel zuiverde hij het Griekse denken en bracht het in relatie met het Evangelie. Dit beginsel, dat hij in zijn Pseudo Dionysius de Areopagiet
Zevende Brief () formuleert, vormt ook de uitdrukking van een ware geest van dialoog: niet de zaken zoeken die scheiden, maar de waarheid zoeken in de Waarheid zelf; deze gaat dan stralen en laat de dwalingen vallen.
Op deze wijze kunnen wij de wezenlijke kenmerken van zijn denken ontdekken: het is vooral een kosmische lofprijzing. Heel de schepping spreek van God en is een lofrede op God. Omdat het schepsel een lof is op God, wordt de theologie van de Pseudo-Dionysius een liturgische theologie:God wordt vooral gevonden door Hem te prijzen, niet enkel door nadenken; en de liturgie is niet iets dat door ons gemaakt is, iets dat uitgevonden is om gedurende een bepaalde tijd een religieuze ervaring op te doen; zij is veeleer het meezingen met het koor van de schepselen en binnengaan in de kosmische werkelijkheid zelf. En zo wordt de liturgie, ogenschijnlijk louter iets kerkelijks, breed en groot, wordt zij vereniging van ons met de taal van de schepselen. Hij zegt: men kan over God niet op abstracte wijze spreken; van God spreken is altijd - hij zegt het met een Grieks woord - een “hymnein”, een zingen voor God samen met het grote gezang van de schepselen, wat zich reflecteert en concretiseert in de liturgische lof.
Maar toch, ook al is zijn theologie kosmisch, kerkelijk en liturgisch, zij is ook ten diepste persoonlijk. Sterker nog: het woord “mystiek” krijgt bij hem een nieuwe betekenis. Tot die tijd was dat woord voor christenen equivalent aan het woord “sacramenteel”, namelijk: wat tot het “mysterie”, tot het sacrament behoort. Bij hem wordt het woord “mystiek” persoonlijker en innerlijker: het drukt de weg uit van de ziel naar God. En hoe men God vinden? Hier bemerken we opnieuw een belangrijk element in zijn dialoog tussen de Griekse filosofie en het christendom, namelijk het bijbelse geloof.
Ogenschijnlijk is wat Plato en de grote filosofie over God zeggen veel hoger en veel méér waar; de Bijbel lijkt nogal “barbaars”, simpel, pre-kritisch zouden we tegenwoordig zeggen; maar hij merkt op dat dit juist noodzakelijk is, omdat we zo kunnen begrijpen dat de hoogste begrippen over God nooit bij zijn ware grootheid kunnen; ze zijn altijd ontoereikend. Deze beelden doen ons in werkelijkheid begrijpen dat God alle begrippen overstijgt; in de eenvoud van de beelden vinden wij méér waarheid dan in de grote begrippen. (De uitdrukking) “het gelaat van God” geeft ons onvermogen weer, werkelijk uit te drukken wat Hij is. Zo spreekt men - Pseudo-Dionysius doet het zelf - over een “negatieve theologie”. Wij kunnen gemakkelijker zeggen wat God niet is, dan uitdrukken wat Hij in waarheid is. Alleen doormiddel van deze beelden kunnen wij zijn ware gelaat vermoeden, en anderzijds is dit gelaat van God heel concreet: het is Jezus Christus. En hoewel Dionysius, daarin deze Proclus volgend, ons de harmonie van de hemelse koren laat zien op een wijze dat allen van allen afhankelijk lijken, toch blijft het waar dat onze weg naar God nog heel ver van hem blijft; de Pseudo-Dionysius laat ons zien dat de weg naar God uiteindelijk God zelf is, die ons nabij komt in Jezus Christus.
De “Poverello” (de “kleine arme van God”) zegt ons uiteindelijk samen met Dionysius dat de liefde méér ziet dan de rede. Waar het licht van de liefde is, daar hebben de duisternissen van de rede niet langer toegang. De liefde ziet, de liefde is oog hebben voor, en de ervaring biedt ons méér dan het nadenken. Wat deze ervaring is, ziet Bonaventura in de heilige Franciscus: het is de ervaring van een heel nederige, heel realistische weg, die dag na dag gegaan wordt. Het is dit gaan met Christus door zijn kruis te aanvaarden. In deze armoede en in deze nederigheid, - een nederigheid die ook beleefd wordt in de kerkelijkheid -, ligt een ervaring van God die hoger is dan die welke bereikt wordt door middel van het nadenken: in haar raken we werkelijk het hart van God.
Uiteindelijk zegt hij (Dionysius) ons dit: kies de weg van de ervaring, van de nederige ervaring van het geloof, elke dag. Het hart wordt dan ruim, het gaat zien en het kan de rede bijlichten opdat ook zij de schoonheid van God ziet. Bidden wij de Heer dat Hij ons helpt ook vandaag de dag de wijsheid van onze tijd in dienst te stellen van het Evangelie, door opnieuw de schoonheid van het geloof te ontdekken, de ontmoeting met God in Christus.