Paus Benedictus XVI - 17 april 2008
Uwe Eminenties,
dierbare medebisschoppen,
hooggeleerde professoren en docenten,
“Hoe lieflijk zijn de voeten van hen die het goede nieuws brengen” (Rom. 10, 15-17).
Met deze woorden van Jesaja, geciteerd door Paulus, wil ik u begroeten – dragers van de wijsheid – en met u alle medewerkers, studenten en families van de onderwijsinstellingen die u vertegenwoordigt. Het is mij een groot genoegen u te ontmoeten en enkele overwegingen met u te delen ten aanzien van de aard en identiteit van het katholieke onderwijs in deze tijd.
Ik wil in het bijzonder mijn dank uitspreken aan David O’Connell, president en rector van de Catholic University of America. Ik heb uw vriendelijke welkomstwoord zeer gewaardeerd. Mijn erkentelijkheid strekt zich natuurlijk uit naar de gehele universiteitsgemeenschap: alle faculteitsleden, medewerkers en studenten.
Het onderwijs vormt een wezenlijk onderdeel van de missie van de Kerk om het Goede Nieuws te verkondigen. Iedere katholieke onderwijsinstelling is allereerst een plaats om de levende God te ontmoeten, die in Jezus Christus zijn alles omvormende liefde en waarheid openbaart. Vgl. Paus Benedictus XVI, Encycliek, Liefde in Waarheid - Over de Christelijke hoop, Spe Salvi (30 nov 2007), 4 Deze ontmoeting wekt het verlangen om te groeien in kennis en begrip van Christus en zijn leer. Zo worden zij die Hem leren kennen door de kracht van het Evangelie gedreven om een nieuw leven te leiden, dat zich kenmerkt door alles wat mooi, goed en waar is; een leven van christelijk getuigenis, dat wordt gevoed en gesterkt binnen de gemeenschap van de leerlingen van onze Heer, de Kerk.
De dynamiek tussen persoonlijke ontmoeting, kennis en christelijk getuigenis maakt wezenlijk deel uit van de diakonia van de waarheid die de Kerk onder de mensheid verricht. Gods openbaring biedt iedere generatie de gelegenheid om de hoogste waarheid over het leven en het doel van de geschiedenis te ontdekken. Dat is geen gemakkelijke taak. Deze taak gaat heel de christelijke gemeenschap aan en stimuleert iedere generatie christelijke docenten om ervoor te zorgen dat de instelling waar zij werken op alle niveaus doortrokken is van de kracht van Gods waarheid. Op die manier wordt het Goede Nieuws van Christus werkzaam en leidt het zowel leraar als leerling naar de objectieve waarheid die, doordat zij uitstijgt boven het concrete en subjectieve, wijst naar het universele en absolute dat maakt dat wij vol vertrouwen de hoop kunnen verkondigen die niet wordt teleurgesteld. Vgl. Rom. 5, 5 Tegen de achtergrond van persoonlijke worstelingen, morele verwarring en fragmentarische kennis wordt het nobele doel van studie en onderricht, gebaseerd op de eenheid van de waarheid en ten dienste van de mens en de gemeenschap, een uiterst krachtig instrument van hoop.
Vrienden, de geschiedenis van dit land kent vele voorbeelden van de wijze waarop de Kerk zich hiervoor heeft ingezet. De katholieke gemeenschap hier heeft het onderwijs zelfs tot een van haar speerpunten verheven. Dat heeft de nodige offers gevraagd. Grote namen als de heilige Elizabeth Ann Seton en andere grondleggers en grondlegsters hebben met grote vasthoudendheid en een vooruitziende blik de grondslagen gelegd voor het huidige aanzienlijke netwerk van parochiescholen, die bijdragen aan het geestelijk welzijn van de Kerk en het land. Sommige mensen, zoals de heilige Katharine Drexel, hebben hun leven gewijd aan onderwijs voor mensen die door anderen werden verwaarloosd – in haar geval de Afrikaanse Amerikanen en de Indiaanse Amerikanen. Talloze toegewijde religieuze broeders, zusters en priesters hebben samen met onbaatzuchtige ouders door middel van katholieke scholen generaties immigranten geholpen om de armoede te ontstijgen en hun plek te vinden in de maatschappij.
Dergelijke offers worden nog altijd gebracht. Dit is een voortreffelijk apostolaat van hoop, waarin men ernaar streeft om te voorzien in de materiële, intellectuele en spirituele behoeften van ruim drie miljoen kinderen en studenten. Dat biedt de katholieke gemeenschap als geheel de goede gelegenheid om ruimhartig bij te dragen aan de financiële behoeften van onze instellingen. Hun voortbestaan moet verzekerd zijn. Er moet in samenwerking met de bredere gemeenschap ook alles aan gedaan worden om te zorgen dat zij voor mensen van alle sociaaleconomische lagen toegankelijk zijn. Geen enkel kind mag het recht op geloofsonderwijs worden ontzegd. Dat zal op zijn beurt de ziel van het land voeden.
Er zijn mensen die hun vraagtekens plaatsen bij de kerkelijke betrokkenheid bij het onderwijs en zich afvragen of de Kerk haar middelen niet beter voor iets anders kan inzetten. Zeker in een land als dit biedt de staat genoeg scholingsmogelijkheden en zijn er voldoende toegewijde, goede mensen die het eerbare beroep van leraar willen uitoefenen. Het is dan ook goed om ons af te vragen wat het eigen karakter is van de katholieke instellingen. Hoe dragen zij bij aan het maatschappelijk belang door de belangrijkste missie van de Kerk, de evangelisatie?
Alle activiteiten van de Kerk komen voort uit het besef dat zij drager is van een boodschap die haar oorsprong heeft in God zelf: in zijn goedheid en wijsheid heeft God ervoor gekozen om zichzelf te openbaren en de verborgen bedoeling van zijn wil kenbaar te maken. Vgl. Ef. 1, 9 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 2 Gods verlangen om zich kenbaar te maken en het aangeboren verlangen van ieder mens om de waarheid te kennen, vormen de context van de menselijke zoektocht naar de zin van het leven. Deze unieke ontmoeting wordt ondersteund in onze christelijke gemeenschap: hij die de waarheid zoekt, wordt degene die leeft uit het geloof. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de verhouding van Geloof en Rede, Fides et Ratio (14 sept 1998), 31 Dit kan worden omschreven als een beweging van ‘ik’ naar ‘wij’: het individu wordt deel van Gods volk.
Eenzelfde dynamiek van gemeenschappelijk identiteit – bij wie hoor ik? – vormt het ethos van onze katholieke instellingen. De katholieke identiteit van een universiteit of school is niet simpelweg een kwestie van het aantal katholieke studenten of leerlingen. Het is een kwestie van overtuiging – geloven we echt dat alleen in het mysterie van het vleesgeworden Woord het mysterie van de mens werkelijk verklaard wordt? Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 22 Zijn we bereid ons volledig – met ons denken, onze wil, hart en ziel – aan God te wijden? Aanvaarden we de waarheid die Christus openbaart? Is het geloof tastbaar op onze universiteiten en scholen? Wordt het vurig uitgedragen in de liturgie, de sacramenten, in het gebed, in liefdadigheidswerk, in de strijd voor gerechtigheid en respect voor Gods schepping? Alleen op die manier getuigen wij werkelijk van de zin van wie wij zij en waar wij voor staan.
Vanuit dit perspectief is het duidelijk dat de huidige ‘waarheidscrisis’ zijn wortels heeft in een ‘geloofscrisis’. Alleen vanuit het geloof kunnen wij in vrijheid Gods woord onderschrijven en Hem erkennen als de transcendente waarborg voor de waarheid die Hij openbaart. Ook hier zien we waarom het zo belangrijk is dat de persoonlijke relatie met Jezus Christus wordt gekoesterd en waarom een gemeenschappelijk getuigenis van zijn liefdevolle waarheid onmisbaar is binnen katholieke onderwijsinstellingen. Toch weten we en stellen we met bezorgdheid vast dat veel mensen tegenwoordig moeite hebben en terughoudend zijn om zichzelf aan God toe te vertrouwen. Dit is een gecompliceerd gegeven, waar ik voortdurend over nadenk. We hebben ons steeds gericht op het denken van onze jongeren, maar misschien te weinig aandacht besteed aan de wil. Daarnaast zien we tot ons verdriet dat het begrip vrijheid vertekend wordt. Vrijheid is niet ‘je onttrekken aan’, maar ‘deelhebben aan’ – deelhebben aan het Zijn zelf. Echte vrijheid kan dan ook nooit worden bereikt door zich van God af te keren. Zo’n keuze zou ten diepste een ontkenning betekenen van de waarheid die we nodig hebben om onszelf te begrijpen. U en uw collega’s hebben daarom de bijzondere verantwoordelijkheid om in jonge mensen het verlangen te wekken naar de geloofsdaad en hen aan te moedigen zich te wijden aan het kerkelijk leven dat uit dit geloof voortvloeit. Dan bereikt vrijheid de zekerheid van de waarheid. Als wij ervoor te kiezen om ons leven naar die waarheid te richten, omhelzen wij de volheid van het geloofsleven dat ons in de Kerk gegeven wordt.
De katholieke identiteit laat zich uiteraard niet afleiden uit statistieken. Het is ook niet simpelweg hetzelfde als ‘recht in de leer zijn’. Er is veel meer voor nodig en het is tegelijkertijd ook veel inspirerender: namelijk dat alle aspecten van uw leergemeenschappen weerklinken in het kerkelijk geloofsleven. Alleen in het geloof kan de waarheid tastbaar worden en de rede echt een menselijke rede, die in staat is om de wil te richten op de weg van de vrijheid. Vgl. Paus Benedictus XVI, Encycliek, Liefde in Waarheid - Over de Christelijke hoop, Spe Salvi (30 nov 2007), 23 Zo leveren onze onderwijsinstellingen een vitale bijdrage aan de missie van de Kerk en aan de samenleving. Het worden plaatsen waar Gods actieve tegenwoordigheid in mensenaangelegenheden wordt herkend en waar alle jongeren de vreugde ontdekken van het ‘zijn voor anderen’, zoals ook Christus was. Vgl. Paus Benedictus XVI, Encycliek, Liefde in Waarheid - Over de Christelijke hoop, Spe Salvi (30 nov 2007), 28
De evangelisatie, de belangrijkste missie van de Kerk, waarin de onderwijsinstellingen een cruciale rol vervullen, sluit aan bij het fundamentele verlangen van een land om een samenleving op te bouwen die werkelijk recht doet aan de menselijke waardigheid. Soms wordt de waarde van de kerkelijke bijdrage op maatschappelijk terrein echter in twijfel getrokken. Het is daarom belangrijk om te onthouden dat de waarheid van het geloof en die van de rede nooit met elkaar in tegenspraak zijn. Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 19 Vgl. H. Augustinus, Contra Academicos. III, 20, 43 De Kerk is door haar missie betrokken bij de menselijke worsteling om tot de waarheid te komen. Met haar verkondiging van de geopenbaarde waarheid dient zij alle leden van de samenleving, door de rede te zuiveren en ervoor te zorgen dat die open blijft staan voor de hoogste waarheden. Puttend uit goddelijke wijsheid werpt zij licht op de grondslag van de menselijke moraal en ethiek en herinnert alle groepen in de samenleving eraan dat niet de praktijk de waarheid bepaalt, maar dat de waarheid de basis voor de praktijk moet vormen. Dit betekent niet dat er geen ruimte meer kan zijn voor een legitieme diversiteit: integendeel, deze bijdrage verheldert juist de waarheid die het mogelijk maakt om tot een consensus te komen en helpt om het publieke debat redelijk, eerlijk en verantwoord te houden. Zo zal de Kerk ook altijd de fundamentele morele categorieën van goed en kwaad handhaven, want zonder die categorieën zou de hoop vervliegen en zou er alleen nog ruimte zijn voor koude pragmatische berekening, die de mens reduceert tot een pion op een ideologisch schaakbord
Op het gebied van het onderwijs wordt de diakonia van de waarheid nog belangrijker in samenlevingen waar een seculiere ideologie een wig drijft tussen geloof en waarheid. Deze scheiding heeft geleid tot de tendens om waarheid gelijk te stellen aan kennis en tot een positivistische mentaliteit die afwijzend staat tegenover metafysica, die de grondslagen van het geloof ontkent en de noodzaak van een morele visie van de hand wijst. Waarheid is meer dan kennis: kennis van de waarheid laat ons het goede ontdekken. Waarheid spreekt de mens in zijn of haar geheel aan en nodigt ons uit om met heel ons wezen te antwoorden. Deze optimistische visie vinden we terug in ons christelijke geloof, omdat dat geloof het beeld kent van de Logos, Gods creatieve Rede, die in de Incarnatie geopenbaard is als het Goede. De liefdevolle waarheid van het Evangelie is niet slechts een overdracht van feitelijkheden – “informatief” – zij is creatief en verandert mensenlevens – “performatief”. Vgl. Paus Benedictus XVI, Encycliek, Liefde in Waarheid - Over de Christelijke hoop, Spe Salvi (30 nov 2007), 2 Met vertrouwen kunnen docenten in het christelijk onderwijs de jongeren bevrijden van de beperkingen van het positivisme en hen ontvankelijk maken voor de waarheid, voor God en zijn goedheid. Zo helpt u hen om hun geweten te vormen dat hen, verrijkt door het geloof, zeker zal leiden tot innerlijke vrede en respect voor anderen.
Het is dan ook geen wonder dat niet alleen onze eigen kerkelijke gemeenschappen, maar ook de samenleving in het algemeen hoge verwachtingen heeft van de docenten in het katholieke onderwijs. Steeds meer mensen – met name ouders – zien het belang van een gedegen menselijke vorming voor hun kinderen. Als Mater et Magistra deelt de Kerk die zorg. Als buiten het individu niets als definitief wordt erkend, worden het ‘ik’ en de snelle, individuele behoeftebevrediging de hoogste maatstaf. De objectiviteit en het perspectief die alleen kunnen voortkomen uit de erkenning van de fundamenteel transcendente dimensie van de mens, kunnen daarmee verloren gaan. Binnen zo’n relativistische horizon zijn de onderwijsdoeleinden onvermijdelijk beperkt. Er treedt een geleidelijke verlaging van de standaard op. We zien in deze tijd een zekere schroom ten aanzien van de categorie van het goede en een doelloos najagen van nieuwe ervaringen als zogenaamde vrijheidsbeleving. We zijn getuige van de veronderstelling dat alle ervaringen evenveel waard zijn en zien dat men niet graag onvolmaaktheden en fouten wil erkennen. En wat met name verontrustend is, is dat het gevoelige terrein van de seksuele voorlichting uitsluitend nog gericht is op het vermijden van ‘risico’s’ en op geen enkele manier meer verwijst naar de schoonheid van de huwelijksliefde.
Hoe kunnen christelijke docenten hiermee omgaan? Deze schadelijke ontwikkelingen tonen aan hoe groot de behoefte is aan wat men zou kunnen noemen ‘intellectuele naastenliefde’. Voor dit aspect van de naastenliefde moet de leraar inzien dat de fundamentele verantwoordelijkheid om jonge mensen tot de waarheid te leiden, niets minder dan een daad van liefde is. De waardigheid van het onderwijs ligt in het nastreven van de ware vervolmaking en het geluk van hen die onderwezen worden. ‘Intellectuele naastenliefde’ wil in de praktijk de wezenlijke eenheid van kennis in stand houden tegenover de fragmentatie die ontstaat wanneer de rede wordt losgemaakt van het nastreven van de waarheid. ‘Intellectuele naastenliefde’ schenkt jongeren de diepe voldoening dat zij hun vrijheid beleven in relatie tot de waarheid en streeft ernaar om de relatie tussen het geloof en alle aspecten van het gezinsleven en het maatschappelijk leven onder woorden te brengen. Zodra in hen de passie voor de volheid en eenheid van de waarheid is gewekt, zullen jongeren zeker genieten van de ontdekking dat de vraag wat zij kunnen weten tegelijkertijd het grote avontuur opent van wat zij horen te doen. Daarbij zullen zij ervaren ‘waarop’ en ‘op wie’ zij hun hoop kunnen stellen en zullen zij geïnspireerd worden om bij te dragen aan de samenleving op een manier die ook in anderen hoop wekt.
Vrienden, tot besluit wil ik de aandacht nog specifiek richten op het grote belang van uw eigen professionaliteit en getuigenis binnen onze katholieke universiteiten en scholen. Ik wil u in de eerste plaats danken voor uw toewijding en grote inzet. Ik weet uit mijn eigen tijd als hoogleraar en ik heb gehoord van uw bisschoppen en mensen van de Congregatie voor de Katholieke Vorming dat de reputatie van de katholieke onderwijsinstellingen in dit land voornamelijk te danken is aan u en uw voorgangers. Met uw onbaatzuchtige bijdragen – van uitnemend onderzoek tot de toewijding van hen die werken op scholen in de binnensteden – dient u zowel uw land als de Kerk. Daarvoor wil ik mijn grote dankbaarheid uitspreken.
Tegenover de faculteitsleden van katholieke universiteiten wil ik nog eens het grote belang van de academische vrijheid onderstrepen. Op grond van die vrijheid bent u geroepen om de waarheid te zoeken waar zorgvuldig onderzoek u leidt. Toch zou een beroep op het principe van de academische vrijheid ter rechtvaardiging van stellingnamen die in strijd zijn met het geloof en de leer van de Kerk een belemmering of zelfs verraad zijn van de identiteit en missie van de universiteit: een missie die behoort tot de kern van de munus docendi van de Kerk en daar niet op enigerlei wijze los van staat.
Docenten en bestuurders hebben, of zij nu zijn verbonden aan een school of aan een universiteit, de taak en het voorrecht om ervoor te zorgen dat studenten worden onderricht in de katholieke leer en praktijk. Hiervoor is vereist dat het openlijke getuigenis van de levenswijze van Christus, zoals die naar voren komt uit het Evangelie en wordt uitgedragen door het Magisterium van de Kerk, in alle aspecten van de onderwijsinstelling naar voren komt, zowel binnen als buiten het klaslokaal of de collegezaal. Wanneer daarvan wordt afgeweken, is dat een verzwakking van de katholieke identiteit, die de vrijheid juist niet dient, maar onvermijdelijk leidt tot morele, intellectuele of spirituele verwarring.
Ik wil in het bijzonder ook een bemoedigend woord richten tot zowel de leken als religieuze catechesedocenten die ernaar streven om jongeren ontvankelijker te maken voor de gave van het geloof. Godsdienstonderwijs is een moeilijk apostolaat, maar er zijn vele tekenen die erop wijzen dat jongeren ernaar verlangen om te leren over het geloof en het gedreven in praktijk te brengen. Om dat ontkiemende verlangen te laten opbloeien, moeten docenten een duidelijk en welomschreven beeld hebben van de specifieke identiteit en functie van het katholieke onderwijs. Zij moeten ook bereid zijn om vorm te geven aan de belofte van de schoolgemeenschap om onze jongeren en hun families te helpen om de harmonie te ervaren tussen geloof, leven en cultuur.
Ik wil in dit verband een bijzonder beroep doen op de religieuze broeders, zusters en priesters: besteedt voldoende aandacht aan het apostolaat op de scholen; zet u in voor scholen, met name voor scholen in achterstandswijken. Op plaatsen waar veel loze beloften klinken, die jongeren weglokken van de weg van de waarheid en werkelijke vrijheid, is het evangelische getuigenis van een gewijde persoon een onvervangbaar geschenk. Ik wil de religieuzen die hier aanwezig zijn aanmoedigen om met hernieuwd enthousiasme te werken aan de bevordering van de roepingen. Weet dat uw getuigenis van het ideaal van de wijding en de missie onder jongeren een grote bron van inspiratie is voor henzelf en voor hun familie.Tot u allen wil ik zeggen: getuig van de hoop. Voedt uw getuigenis met het gebed. Geef blijk van de hoop die uw leven kenmerkt Vgl. 1 Pt. 3, 15 door te leven naar de waarheid die u uw studenten leert. Help hen om Hem die u hebt ontmoet en wiens waarheid en goedheid u met vreugde hebt ervaren, ook te leren kennen en lief te hebben. Laten wij, met Augustinus, zeggen: “Wij die spreken en jullie die luisteren, erkennen dat wij leerlingen zijn van dezelfde Meester”. H. Augustinus, Preken, Sermones. 23, 2 Vanuit deze verbondenheid schenk ik u, uw collega’s, uw studenten en uw familie van harte mijn apostolische zegen.