Paus Benedictus XVI - 18 april 2008
De ervaring laat zien dat legaliteit vaak prevaleert boven gerechtigheid, wanneer door de druk op rechten ze het exclusieve resultaat lijken van wettelijke bepalingen of normatieve beslissingen van verschillende instellingen of machthebbers. Als rechten alleen in wetstermen worden gepresenteerd, dreigen ze tot zwakke beweringen te worden, losgemaakt van de ethische en rationele dimensie die eraan ten grondslag ligt en die hun doel vormt. Beter gezegd, de Verenigde Naties
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (10 december 1948), heeft de overtuiging versterkt dat respect voor mensenrechten principieel geworteld is in onveranderlijke gerechtigheid, waarop de bindende kracht van internationale bepalingen tevens is gebaseerd. Dit aspect wordt vaak over het hoofd gezien, wanneer geprobeerd wordt rechten van hun ware functie te ontdoen uit het oogpunt van eng utilitarisme. Rechten en de daaruit voortvloeiende plichten ontstaan op natuurlijke wijze uit menselijke interactie. Daarom wordt gemakkelijk vergeten, dat zij de vrucht zijn van een gemeenschappelijk bestaand gevoel voor rechtvaardigheid. Dat gevoel stoelt primair op solidariteit onder de leden van de maatschappij en geldt daarmee in alle tijden en voor alle volkeren. Deze intuïtie werd al verwoord in de vijfde eeuw door Augustinus van Hippo, een van de grondleggers van ons intellectuele erfgoed. Hij leerde dat het gezegde: Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet “op geen enkele manier kan variëren naar de verschillen in inzichten die in de wereld zijn ontstaan” H. Augustinus, De doctrina Christiana. III, 14. Mensenrechten moeten dan ook worden gerespecteerd als uitdrukking van gerechtigheid, en niet alleen omdat ze zijn af te dwingen door de wil van de wetgevers.