TOT DE ALGEMENE VERGADERING VAN DE VERENIGDE NATIES, NEW YORK
(Soort document: Paus Benedictus XVI - Toespraak)
Paus Benedictus XVI -
18 april 2008
Deze verwijzing naar de menselijke waardigheid, die de basis en het doel is van de plicht om te beschermen, brengt ons bij het thema waarop we ons dit jaar speciaal richten, dat de zestigste verjaardag markeert van de
Verenigde Naties
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (10 december 1948). Dat document was de uitkomst van het samenkomen van verschillende religieuze en culturele tradities, allemaal gedreven door de gemeenschappelijke wens om de menselijke persoon te plaatsen in het hart van de instellingen, wetgeving en dynamiek van de samenleving, en de menselijke persoon als wezenlijk te beschouwen voor de wereld van cultuur, religie en wetenschap. De mensenrechten worden steeds meer als gemeenschappelijke taal en ethische voedingsbodem voor internationale betrekkingen gezien. Tegelijkertijd dienen de universaliteit, ondeelbaarheid en onafhankelijkheid van de mensenrechten als garantie voor de bescherming van de menselijke waardigheid. Het is duidelijk dat deze rechten, die in de Universele Verklaring erkend en vastgelegd zijn, voor alle mensen geldig zijn op grond van de gemeenschappelijke oorsprong van de mens als hoogtepunt van Gods scheppingsplan. Ze zijn gebaseerd op de natuurwet, die geschreven staat in elk mensenhart en in de meest verschillende culturen en beschavingen aanwezig is. De mensenrechten uit deze samenhang los te weken, zou betekenen dat hun reikwijdte beperkt wordt en een relativistische opvatting gaat overheersen. Daardoor zouden de betekenis en interpretatie van de rechten kunnen variëren en zou hun universaliteit in naam van de verschillende culturele, politieke, sociale en religieuze levensbeschouwingen ontkend worden. We moeten deze grote variëteit van gezichtspunten niet het feit laten verdoezelen, dat niet alleen rechten universeel zijn, maar de menselijke persoon, het onderwerp van deze rechten, evenzo.