Paus Benedictus XVI - 29 juni 2009
CARITAS IN VERITATE Liefde in Waarheid - Over de integrale ontwikkeling van de mens in liefde en waarheid |
|||
► | De samenwerking van de familie van de mensheid |
Een van de ergste vormen van armoede die de mens kan ervaren is eenzaamheid. Op de keper beschouwd vinden ook de andere vormen van armoede, inclusief materiële armoede, hun oorsprong in isolement, in niet-geliefd-zijn of in het onvermogen lief te hebben. Dikwijls ontstaan die vormen door het afwijzen van de liefde van God, door de fundamentele en tragische neiging van de mens zich in zichzelf op te sluiten, omdat hij denkt dat hij zichzelf genoeg is, ofwel een onbeduidend en voorbijgaand verschijnsel is, een “vreemde” in een toevallig ontstaan universum. De mens is vervreemd als hij alleen is of zich afscheidt van de werkelijkheid, als hij ervan afziet aan een fundament te denken of daarin te geloven. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 41 De mensheid in haar geheel is vervreemd, als zij zich alleen maar wijdt aan menselijke plannen, ideologieën en valse utopieën. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 41 Vandaag de dag lijkt de mensheid interactiever dan gisteren. Deze grotere nabijheid moet echter tot gemeenschap worden. De ontwikkeling van de volken hangt er bovenal van af dat de mensen erkennen dat ze één enkele familie zijn, die in een echte gemeenschap samenwerkt en die bestaat uit individuen die niet alleen maar naast elkaar leven. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de waarde en de onaantastbaarheid van het menselijk leven, Evangelium Vitae (25 mrt 1995), 20
Paus Paulus VI merkte op “dat de wereld maar al te vaak in crisis verkeert, omdat zij over deze dingen niet nadenkt”. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 85 Deze uitspraak behelst een constatering, maar vooral ook een wens: er is behoefte aan een nieuwe denkimpuls, om de implicaties van het feit dat wij één familie zijn beter te begrijpen. De interactie tussen de volken van deze aarde roept ons op tot deze impuls, opdat de integratie tot stand komt in het teken van solidariteit Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Boodschap, Boodschap voor de 21e Wereldvredesdag, 1 janauari 1998, Uit recht op gerechtigheid voor ieder groeit de vrede voor allen (8 dec 1997), 3 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de leden van de Stichting "Centesimus annus" (9 mei 1998), 2 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Bij de ontmoeting met autoriteiten en het Corps Diplomatique in de Hofburg, Wenen (20 juni 1998), 8 , en niet van marginalisatie. Zulk denken verplicht ook tot kritische en evaluerende verdieping van wat men onder relatie verstaat. Het gaat hierbij om een opgave die niet alleen door de sociale wetenschappen kan worden uitgevoerd, daar de bijdrage van wetenschappen zoals metafysica en theologie hierbij vereist is, om de transcendente waardigheid van de mens duidelijk te begrijpen.
De mens als geestelijk schepsel verwerkelijkt zich door intermenselijke relaties. Hoe meer hij die relaties op authentieke wijze beleeft, des te meer rijpt ook zijn eigen persoonlijke identiteit. Niet door afzondering komt de mens tot zijn recht, maar door zichzelf in relatie met anderen en met God te plaatsen. De betekenis van zulke relaties is dan ook fundamenteel. Dat geldt ook voor de volken. Daarom is voor hun ontwikkeling een metafysische kijk op de relatie tussen personen zeer bevorderlijk. Wat dit betreft vindt de rede inspiratie en oriëntering in de christelijke openbaring, volgens welke het individu niet wordt geabsorbeerd door de menselijke gemeenschap, waarbij zijn autonomie vernietigd wordt – zoals dat bij de verschillende vormen van totalitarisme gebeurt. Veeleer doet in het christelijk denken de gemeenschap de waarde van de persoon meer tot zijn recht komen, juist omdat de relatie tussen persoon en gemeenschap er een is van twee zich van elkaar onderscheidende eenheden. Vgl. H. Thomas van Aquino, Commentum in tertium librum Sententiarum. Naar Thomas van Aquino: "ratio partis contrariatur rationi personae" Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I-II, q. 21, a. 4, ad 3: "Homo non ordinatur ad communitatem politicam secundum se totum et secundum omnia sua" Zoals de gemeenschap van het gezin de individuen waardoor het wordt gevormd niet in zich laat opgaan, en zoals de Kerk zelf de “nieuwe schepping” Vgl. Gal. 6, 15 Vgl. 2 Kor. 5, 17 die door het Doopsel bij haar wordt ingelijfd, volledig doet uitkomen, zo doet ook de eenheid van de familie van de mensheid de personen, volken en culturen niet verdwijnen, doch maakt ze voor elkaar transparanter en verenigt ze sterker in hun legitieme veelsoortigheid.
Het thema van de ontwikkeling van de volken valt samen met het betrekken van alle personen en volken bij de ene gemeenschap van de familie van de mensheid, gegrondvest op de fundamentele waarden van gerechtigheid en vrede in solidariteit. Deze visie wordt door de onderlinge relatie van de Personen van de Drie-eenheid in het ene Goddelijk Wezen helder verlicht. De Drie-eenheid is volmaakte eenheid, voor zover de drie Goddelijke Personen zuiver relatie zijn. De wederzijdse transparantie tussen de Goddelijke Personen is volledig en de onderlinge band volkomen, want Zij vormen een absolute eenheid en uniciteit. God wil ook ons in deze werkelijkheid van gemeenschap opnemen: “opdat zij één zijn, zoals Wij één zijn” (Joh. 17, 22). De Kerk is teken en werktuig van deze eenheid. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 1 Ook de relaties tussen mensen in de loop van de geschiedenis kunnen alleen maar profiteren van betrokkenheid op dit Goddelijke Model. In het bijzonder in het licht van het geopenbaarde mysterie van de Drie-eenheid begrijpt men dat een echte opening geen centrifugale verstrooiing betekent, maar juist diepe doordringing. Dit blijkt ook uit de gemeenschappelijke menselijke ervaring van de liefde en de waarheid. Zoals de sacramentele liefde echtgenoten geestelijk tot “één vlees” (Gen. 2, 24)(Mt. 19, 5)(Ef. 5, 31) verenigt, en uit de twee een echte relationele eenheid maakt, zo verbindt op analoge wijze de waarheid de geesten met elkaar en laat hen in harmonie denken, door hen naar zich toe te trekken en in zich te verenigen.
De christelijke openbaring aangaande de eenheid van het menselijk geslacht vooronderstelt een metafysische interpretatie van het humanum, waarin het vermogen tot relatie een wezenlijk element vormt. Ook andere culturen en godsdiensten leren broederlijkheid en vrede en zijn daarom voor de integrale ontwikkeling van de mens van groot belang. Er zijn echter ook religieuze en culturele houdingen waarin het principe van liefde en waarheid niet volledig aanvaard wordt en waardoor zo uiteindelijk de echte menselijke ontwikkeling afgeremd of zelfs belemmerd wordt. De wereld van vandaag is doortrokken met enkele culturen met een religieuze achtergrond, die de mens niet tot gemeenschap verplichten, doch hem op zoek naar het individuele welzijn isoleren, door zich te beperken tot de bevrediging van psychologische verwachtingen. Ook een zekere verbreiding van religieuze wegen van kleine groepen of zelfs van individuele personen en het religieuze syncretisme kunnen factoren zijn van verstrooiing en een gebrek aan betrokkenheid. Een mogelijk negatief effect van het globaliseringsproces is de tendens zulk syncretisme te bevorderen Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de deelnemers aan de openbare zitting van de Pauselijke Academie voor Theologie en de Pauselijke Academie van de H. Thomas van Aquino (8 nov 2001), 3 en daarbij vormen van “godsdienst” te koesteren, die de mensen van elkaar doen vervreemden, in plaats van elkaar te laten ontmoeten, en hen van de werkelijkheid verwijderen. Tegelijkertijd blijven soms culturele en religieuze erfenissen bestaan, die de samenleving in verstarde sociale kasten inperken, in vormen van magisch geloof die de waardigheid van de persoon niet respecteren, en in houdingen van onderwerping aan occulte machten. In dergelijke situaties is het voor de liefde en de waarheid moeilijk zich te laten gelden, hetgeen schade voor de echte ontwikkeling met zich mee brengt.
Terwijl het van de ene kant waar is dat de ontwikkeling de godsdiensten en culturen van de verschillende volken nodig heeft, is het op grond hiervan anderzijds ook zo dat er een passend onderscheid gemaakt moet worden. Godsdienstvrijheid betekent niet godsdienstige onverschilligheid en brengt niet met zich mee dat alle godsdiensten gelijk zijn. Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Verklaring over de uniciteit en heilbrengende universaliteit van Jezus Christus en de Kerk, Dominus Iesus (6 aug 2000), 22 Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Activiteiten en het gedrag van de Katholieken op het gebied van de politiek (24 nov 2002), 8 Vooral diegenen die politieke macht uitoefenen moeten onderscheid maken ten aanzien van de bijdrage van culturen en godsdiensten aan de opbouw van de sociale gemeenschap, met aandacht voor het algemeen welzijn. Een dergelijk onderscheid moet gebaseerd zijn op het criterium van liefde en waarheid. Daar de ontwikkeling van de mensen en de volken op het spel staat, zal dit onderscheid rekening moeten houden met de mogelijkheid tot emancipatie en insluiting, dit met het oog op een werkelijk universele gemeenschap van mensen. “De gehele mens en alle mensen”, dat is het criterium om ook culturen en godsdiensten te beoordelen. Het christendom, de godsdienst van “de God die een menselijk gelaat heeft”, Vgl. Paus Benedictus XVI, Encycliek, Liefde in Waarheid - Over de Christelijke hoop, Spe Salvi (30 nov 2007), 31 Vgl. Paus Benedictus XVI, Toespraak, Tot de deelnemers aan het vierde algemene vergadering van de Italiaanse Kerkprovincie - Jaarbeurshal te Verona, Het getuigenis van de verrezen Christus - Over de aanwezigheid van de Kerk in de samenleving (19 okt 2006), 8 draagt dit criterium in zich.
De christelijke godsdienst en andere godsdiensten kunnen hun bijdrage aan de ontwikkeling alleen leveren, als God ook een plaats heeft in het publiek domein, vooral wat betreft de culturele, sociale, economische en in het bijzonder de politieke dimensies. De sociale leer van de Kerk is ontstaan om aanspraak te maken op dit “statuut van burgerschap” H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 5 Vgl. Paus Benedictus XVI, Toespraak, Tot de deelnemers aan het vierde algemene vergadering van de Italiaanse Kerkprovincie - Jaarbeurshal te Verona, Het getuigenis van de verrezen Christus - Over de aanwezigheid van de Kerk in de samenleving (19 okt 2006), 9 voor de christelijke godsdienst. Iemand het recht weigeren zijn eigen geloof openlijk te belijden en zich ervoor in te zetten dat ook het openbare leven over de geloofswaarheden wordt onderricht, heeft negatieve gevolgen voor de ware ontwikkeling. Het uitsluiten van godsdienst van het publieke domein – en van de andere kant religieus fundamentalisme – belemmert de ontmoeting tussen mensen en hun samenwerking voor de vooruitgang van de mensheid. Het openbare leven verliest aan motivatie en de politiek krijgt een onverdraagzaam en agressief gezicht. De mensenrechten lopen gevaar niet geëerbiedigd te worden, ofwel omdat zij van hun transcendente fundament worden beroofd, ofwel omdat de persoonlijke vrijheid niet erkend wordt. Door secularisme en fundamentalisme verliest men de mogelijkheid tot een vruchtbare dialoog en doeltreffende samenwerking tussen rede en geloof. De rede heeft steeds behoefte aan zuivering door het geloof en dat geldt ook voor de politieke rede, die zich niet voor almachtig mag houden. Religie, van haar kant, heeft steeds behoefte aan zuivering door de rede, om haar ware menselijke gelaat te tonen. Het afbreken van deze dialoog zou een zware tol van de ontwikkeling van de mensheid eisen.
De vruchtbare dialoog tussen geloof en rede kan het werk van sociale naastenliefde alleen maar doeltreffender maken en vormt een passend kader om de broederlijke samenwerking te bevorderen tussen gelovigen en niet-gelovigen, om in het gemeenschappelijke perspectief te werken voor gerechtigheid en de vrede van de mensheid. In de Pastorale Constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Gaudium et Spes
Over de Kerk in de wereld van deze tijd
(7 december 1965) zeggen de Concilievaders: “Gelovigen en ongelovigen zijn het er bijna unaniem over eens, dat alles op aarde betrokken dient te worden op de mens, als het middelpunt en hoogtepunt daarvan”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 12 Voor de gelovigen is de wereld niet het product van toeval en evenmin van noodzaak, maar een plan van God. Daarom hebben gelovigen de plicht hun inspanningen te verenigen met die van alle mensen van goede wil – aanhangers van andere religies of niet-gelovigen – opdat onze wereld werkelijk beantwoordt aan het goddelijke plan: leven als een familie onder het oog van de Schepper. Een bijzonder teken van liefde en een leidend criterium voor de broederlijke samenwerking van gelovigen en niet-gelovigen is ongetwijfeld het subsidiariteitsbeginsel, Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de aanpassing van de sociale orde, Quadragesimo Anno (15 mei 1931) Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 48 Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1883 uitdrukking van de onvervreemdbare vrijheid van de mens. Subsidiariteit is bovenal een vorm van hulp voor de persoon middels de autonomie van middengroepen en –verbanden. Zulke hulp wordt geboden als de persoon en de sociale subjecten het niet op eigen kracht klaarspelen, en houdt altijd emanciperende doelstellingen in, daar de vrijheid en de participatie – voor zover die overname van verantwoordelijkheid is – worden bevorderd. Subsidiariteit eerbiedigt de waardigheid van de persoon, doordat een subject wordt gezien als een persoon die altijd in staat is anderen iets te geven. Door in de wederkerigheid de diepste gesteldheid van de mens te erkennen, is subsidiariteit het meest doeltreffende middel tegen iedere vorm van een bevoogdend sociaal systeem. Zo kan de subsidiariteit zowel de veelsoortige structurering van de verschillende niveaus – en daardoor de grote verscheidenheid aan subjecten – duidelijk maken, alsook de coördinatie daarvan. Het gaat dus om een beginsel dat bijzonder geschikt is om de globalisering te sturen en die te richten op een echt menselijke ontwikkeling. Om geen gevaarlijke, universele tirannie in het leven te roepen, moet het sturen van de globalisering subsidiair van aard zijn, en wel in meerdere lagen en op verschillende niveaus. Globalisering vereist zeker een bepaald gezag, omdat er sprake is van de vraag naar een beoogd globaal algemeen welzijn. Zo’n gezag moet echter op subsidiaire en gelaagde wijze worden georganiseerd Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Vrede op aarde, Pacem in Terris (11 apr 1963), 124, om de vrijheid niet te schenden en in de praktijk effectief te zijn.
Het subsidiariteitsbeginsel moet nauw verbonden blijven met het solidariteitsbeginsel en omgekeerd. Want zoals de subsidiariteit zonder solidariteit afglijdt in een sociaal particularisme, zo is het eveneens waar dat de solidariteit zonder subsidiariteit afglijdt in een sociaal systeem dat de behoeftigen vernedert. Deze algemene regel moet eveneens zorgvuldig in acht genomen worden als het gaat om vragen met betrekking tot internationale ontwikkelingshulp. Die kan, los van de bedoelingen van de gevers, soms een volk in een toestand van afhankelijkheid houden, of zelfs situaties van plaatselijke overheersing en uitbuiting in het hulpontvangende land in de hand werken. Wil economische hulp oprecht zijn, dan mag er geen sprake zijn van bijbedoelingen. Die hulp moet worden geboden niet alleen met betrokkenheid van de regeringen van de landen in kwestie, maar ook van de plaatselijke bedrijvigheid en de cultuurdragers van de burgermaatschappij, waaronder de plaatselijke kerken. Hulpprogramma’s moeten in steeds grotere mate worden gekenmerkt door aanvulling en deelname vanuit de basis. Het is namelijk waar dat in de landen die ontwikkelingshulp ontvangen de grootste hulpbron de rijkdom aan mensen is: dat is het echte kapitaal dat moet groeien, om de armste landen te verzekeren van een werkelijk autonome toekomst. Daarom moet eraan herinnerd worden dat op economisch gebied de belangrijkste hulp waaraan de ontwikkelingslanden behoefte hebben, bestaat in het stapsgewijs toelaten en bevorderen van hun producten op de wereldmarkten en zo hun deelname aan het internationale, economische leven mogelijk te maken. Al te vaak is in het verleden hulp gebruikt om slechts marginale markten voor de producten van deze landen te creëren. Dat was vaak het gevolg van het feit dat er geen echte vraag naar deze producten was. Daarom is het noodzakelijk deze landen te helpen hun producten te verbeteren en ze beter aan te passen aan de vraag. Bovendien hebben sommigen vaak de concurrentie van de invoer van – gewoonlijk agrarische – producten uit economisch armere landen gevreesd. Niettemin moet eraan herinnerd worden dat voor deze landen het op de markt brengen van zulke producten dikwijls betekent dat ze op korte en lange termijn kunnen overleven. Een rechtvaardige en evenwichtige wereldhandel op agrarisch gebied kan voor iedereen voordeel hebben, zowel wat betreft vraag als aanbod. Daarom is het niet alleen noodzakelijk deze productie commercieel te regelen, maar ook ondersteunende internationale handelsregels vast te leggen en de financiering voor de ontwikkeling te versterken, met het doel deze economieën productiever te maken.
De ontwikkelingssamenwerking mag zich niet alleen bezighouden met de economische dimensie, doch moet tevens een goede gelegenheid worden tot culturele en menselijke ontmoeting. Als de meewerkende partijen in de economisch ontwikkelde landen geen rekening houden met de eigen en de vreemde culturele en op menselijke waarden gebaseerde identiteit – hetgeen soms gebeurt – kunnen ze geen diepgaande dialoog met de burgers van de arme landen aangaan. Als de laatstgenoemden, op hun beurt, zich onverschillig en zonder onderscheid te maken openstellen voor ieder cultureel aanbod, zijn ze niet in staat de verantwoordelijkheid voor hun echte ontwikkeling op zich te nemen. Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 10.41 De technologisch geavanceerde samenlevingen mogen hun eigen technologische ontwikkeling niet verwarren met een vermeende culturele superioriteit, doch moeten bij zichzelf soms vergeten deugden herontdekken, waardoor ze in de loop van de geschiedenis tot bloei zijn gekomen. Zich ontwikkelende samenlevingen moeten trouw blijven aan wat in hun tradities aan waarachtig menselijks voorhanden is en vermijden dat zij automatisch overspoeld worden door de mechanismen van de geglobaliseerde technologische beschaving. In alle culturen zijn er bijzondere en veelsoortige ethische overeenkomsten, die een uitdrukking zijn van dezelfde, door de Schepper gewilde natuur, hetgeen door de ethische wijsheid van de mensheid natuurwet genoemd wordt. Vgl. Paus Benedictus XVI, Toespraak, Tot de leden van de Internationale Theologische Commissie (5 okt 2007) Vgl. Paus Benedictus XVI, Toespraak, Tot de deelnemers aan het door de Pauselijke Universiteit van Lateranen georganiseerde internationale congres over de "natuurwet" (12 feb 2007) Zo’n universele morele wet is de vaste grondslag voor iedere culturele, religieuze en politieke dialoog en stelt het veelsoortige pluralisme van de verschillende culturen in staat zich niet los te maken van de gemeenschappelijke zoektocht naar het ware en het goede, en naar God. Instemming met deze, in het hart gegrifte, wet is daarom de voorwaarde voor iedere constructieve sociale samenwerking. In alle culturen zijn er lasten waarvan men zich moet bevrijden en schaduwen waaraan men zich onttrekken moet. Het christelijk geloof, dat vorm aanneemt in de culturen en ze tegelijkertijd overstijgt, kan deze helpen te groeien in universele gemeenschap en solidariteit, ten gunste van de gemeenschappelijke wereldwijde ontwikkeling.
Bij het zoeken naar oplossingen in de huidige economische crisis moet de ontwikkelingshulp aan de arme landen worden gezien als een echt middel tot het creëren van welvaart voor allen. Welk ander hulpproject kan een zelfs voor de wereldeconomie zo belangrijke groei in het vooruitzicht stellen als de ondersteuning van volken die zich nog in de beginfase, of in een weinig gevorderde fase, van hun economisch ontwikkelingsproces bevinden? Vanuit dit gezichtspunt zullen de economisch meer ontwikkelde landen al het mogelijke doen om hogere percentages van hun bruto binnenlands product beschikbaar te stellen voor ontwikkelingshulp, waarbij natuurlijk de op het niveau van de internationale gemeenschap aanvaarde verplichtingen nagekomen moeten worden. Ze kunnen dit ondermeer doen middels een herziening van hun binnenlandse beleid van sociale ondersteuning en solidariteit, door het subsidiariteitsbeginsel toe te passen en beter geïntegreerde systemen van sociale voorzorg op te zetten, met actieve deelname van privépersonen en van de burgermaatschappij. Op die manier is het zelfs mogelijk de sociale dienstverlening en ondersteuning te verbeteren en tegelijkertijd financiële middelen te besparen – ook door het wegwerken van verkwisting en misbruik – die dan voor de internationale solidariteit kunnen worden bestemd. Een systeem van sociale solidariteit, met een grotere deelname en meer organisch opgebouwd, dat minder bureaucratisch is maar niet minder gecoördineerd, zou het mogelijk maken veel thans sluimerende energie in te zetten ten bate van solidariteit onder de volkeren.
Eveneens een mogelijkheid voor ontwikkelingshulp zou de effectieve toepassing van de zogenaamde fiscale subsidiariteit kunnen zijn, die het burgers zou toestaan te beslissen over de bestemming van delen van de belasting die ze aan de staat afdragen. Als dit niet ontaardt in het bevorderen van privébelangen, kan het bijdragen tot het bevorderen van vormen van sociale solidariteit aan de basis, waarbij het ook onmiskenbare voordelen heeft wat betreft de solidariteit met ontwikkeling.
Een voorbeeld van het belang van dit probleem biedt ons het verschijnsel van internationaal toerisme, Vgl. Paus Benedictus XVI, Toespraak, Tot de Bisschoppen van de Bisschoppenconferentie van Thailand bij gelegenheid van hun "ad limina"-bezoek (16 mei 2008) dat een aanzienlijke factor kan zijn voor economische ontwikkeling en culturele groei, maar ook een aanleiding tot uitbuiting en moreel verval kan worden. De huidige situatie biedt buitengewone mogelijkheden, want de economische aspecten van ontwikkeling, dat wil zeggen de geldstroom en de opkomst van belangrijke plaatselijke bedrijvigheid, kunnen zich verbinden met culturele aspecten, op de eerste plaats met scholing. In veel gevallen gebeurt dit, maar in veel andere gevallen heeft het internationale toerisme een verderfelijke invloed, zowel voor de toeristen alsook voor de plaatselijke bevolking. De laatstgenoemde wordt dikwijls met immoreel of zelfs pervers gedrag geconfronteerd, zoals bij het zogenaamde sekstoerisme het geval is, waaraan veel mensen, zelfs op jeugdige leeftijd, ten offer vallen. Het is pijnlijk vast te stellen dat dit zich dikwijls afpeelt met toestemming van de plaatselijke autoriteiten, met stilzwijgen van de regeringen van de landen waaruit de toeristen afkomstig zijn en met medeplichtigheid van velen die in de branche werkzaam zijn. Ook als het niet tot zulke uitwassen komt, wordt het internationaal toerisme niet zelden consumptief en hedonistisch beleefd, als vlucht, en georganiseerd onder de voorwaarden die typisch zijn voor de landen van herkomst, zodat een echte ontmoeting met de mensen en de cultuur niet in de hand wordt gewerkt. Daarom moet men aan een ander toerisme denken, dat in staat is een echt wederzijds elkaar leren kennen te bevorderen, zonder af te doen aan de ontspanning en het gezonde plezier. Een dergelijk toerisme moet – ook dankzij een nauwere band van de ervaring van internationale samenwerking en ten gunste van de ontwikkeling – bevorderd worden.
Zowel regulering van de financiële sector, waardoor zwakkere subjecten worden beschermd en schandelijke speculaties verhinderd, alsook pogingen om te komen tot nieuwe financieringsvormen, bestemd voor de bevordering van ontwikkelingsprojecten, zijn positieve ervaringen die verdiept en bevorderd moeten worden en tegelijkertijd appelleren aan de eigen verantwoordelijkheid van de spaarder. Ook de ervaring met microfinanciering, die geworteld is in de overwegingen en activiteiten van burgerhumanisten – ik denk vooral aan het ontstaan van de banken van lening – moet bevestigd en uitgewerkt worden, in het bijzonder op momenten die dramatisch kunnen worden voor vele kwetsbare sectoren van de bevolking, die behoed moeten worden voor de gevaren van woeker en voor wanhoop. De zwakke groepen moet geleerd worden zich tegen woeker te verdedigen. Zo moeten ook de arme volken leren profijt te trekken van het microkrediet. Op die manier worden de mogelijkheden tot uitbuiting op deze beide terreinen afgeremd. Daar er ook in de rijke landen nieuwe vormen van armoede bestaan, kan microfinanciering hulp bieden bij het scheppen van nieuwe initiatieven en sectoren ten gunste van de zwakke lagen van de samenleving, zelfs in periodes van mogelijke verarming van die samenleving.
De wereldwijde verbondenheid door onderlinge netwerken heeft een nieuwe politieke macht doen ontstaan, en wel die van de consumenten en hun verbanden. Het gaat om een verschijnsel dat grondig bestudeerd moet worden, omdat het positieve elementen bevat die bevorderd moeten worden, alsook excessen die vermeden dienen te worden. Het is goed dat mensen zich ervan bewust worden dat kopen niet alleen een economische maar altijd ook een morele handeling is. Consumenten hebben daarbij een duidelijke sociale verantwoordelijkheid, die gepaard gaat met de sociale verantwoordelijkheid van het bedrijf. Consumenten moeten voortdurend worden opgevoed met betrekking tot de rol Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 36 die ze dagelijks vervullen en die ze met respect voor morele principes kunnen volbrengen, zonder de eigen economische redelijkheid van het koopgedrag te verminderen. Juist in tijden zoals die waarin wij leven, waarin de koopkracht zou kunnen afnemen en matiging in consumptie nodig zou kunnen zijn, is het ook wat betreft het aankopen nodig andere wegen te gaan, zoals bijvoorbeeld vormen van coöperatief inkopen, zoals de verbruiksverenigingen die sinds de negentiende eeuw, ook dankzij de initiatieven van Katholieken, functioneren. Verder is het nuttig nieuwe vormen te bevorderen van verhandeling van producten, die afkomstig zijn uit onderdrukte delen van de wereld, om de producenten te verzekeren van een aanvaardbare beloning, op voorwaarde dat het werkelijk om een transparante markt gaat, dat de producenten niet alleen een grotere winstmarge krijgen, maar ook betere scholing, professionaliteit en technologie, en dat uiteindelijk zulke economische ervaringen ten gunste van de ontwikkeling niet worden verbonden met partijgebonden ideologische opvattingen. Een effectievere rol voor consumenten, als zij tenminste zelf niet worden gemanipuleerd door verbanden die hen niet werkelijk vertegenwoordigen, is wenselijk als factor in een economische democratie.
Tegenover de onstuitbare toename van wereldwijde, wederzijdse afhankelijkheid wordt, juist ook bij een wereldwijde recessie, de urgentie gevoeld van een hervorming, zowel van de Verenigde Naties alsook van de internationale economie en het geldwezen, opdat het concept van een familie van volken werkelijk concreet vorm gegeven kan worden. Tegelijkertijd wordt de urgentie gevoeld innovatieve vormen te vinden voor het in praktijk brengen van het principe van de verantwoordelijkheid om te beschermen Vgl. Paus Benedictus XVI, Toespraak, Tot de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, New York (18 apr 2008), 4 en ook de armere naties een effectieve stem toe te kennen bij gemeenschappelijke beslissingen. Dit lijkt noodzakelijk, juist met het oog op een politieke, juridische en economische orde, die de internationale samenwerking met het oog op de solidaire ontwikkeling van alle volken bevordert en tot stand brengt. Om de wereldeconomie richting te geven, de door de crisis getroffen economieën te saneren, een verergering van de crisis en de daaruit voortvloeiende onevenwichtigheden te voorkomen, om een gepaste en volledige ontwapening tot stand te brengen, om de veiligheid en de vrede in stand te houden, om bescherming van het milieu te garanderen en om de migratiestromen onder controle te houden, is een echt politiek wereldgezag dringend noodzakelijk, zoals mijn voorganger, de zalige Paus Johannes XXIII, reeds heeft aangegeven. Een dergelijk gezag moet zich onderwerpen aan de wet, zich consequent houden aan de beginselen van subsidiariteit en solidariteit, gericht zijn op de verwezenlijking van het algemeen welzijn, Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Vrede op aarde, Pacem in Terris (11 apr 1963), 141 Vgl. Pauselijke Raad "Justitia et Pax", Compendium van de Sociale Leer van de Kerk (26 okt 2004), 441 zich inzetten voor het tot stand brengen van een werkelijk integrale menselijke ontwikkeling, die zich laat inspireren door de waarden van liefde in waarheid. Daarenboven moet dit gezag door allen erkend worden, over daadwerkelijke macht beschikken en voor iedereen veiligheid, handhaving van gerechtigheid en eerbiediging van rechten garanderen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 82 Uiteraard moet dit gezag de bevoegdheid hebben alle partijen de eigen beslissingen te doen respecteren, alsook de maatregelen waartoe de verschillende internationale fora gezamenlijk besloten hebben. Zonder dat zou namelijk het internationale recht, ondanks de grote vooruitgang die op bepaalde gebieden wordt geboekt, het gevaar lopen te worden bepaald door de machtsverhouding tussen de sterksten. De integrale ontwikkeling van de volken en de internationale samenwerking vereisen dat er een hogere instantie van internationale orde wordt opgericht, gekenmerkt door subsidiariteit, voor het regelen van de globalisering Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De ontwikkeling van de mens en de samenleving
Twintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI, Sollicitudo Rei Socialis (30 dec 1987), 43, en dat een sociale orde die strookt met de morele orde eindelijk verwezenlijkt wordt, evenals de verbinding tussen moreel en sociaal terrein en tussen de politiek en economisch en burgerlijk terrein, zoals reeds neergelegd in het Verenigde Naties
Handvest van de Verenigde Naties (10 januari 1946).