Paus Benedictus XVI - 29 juni 2009
CARITAS IN VERITATE Liefde in Waarheid - Over de integrale ontwikkeling van de mens in liefde en waarheid |
|||
► | Ontwikkeling van de volken, rechten en plichten, milieu |
“De feitelijke solidariteit van alle mensen brengt voor ons niet alleen voordelen mee, maar legt ons ook verplichtingen op”. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 17 Veel mensen matigen zich tegenwoordig aan dat ze niemand iets verschuldigd zijn, behalve zichzelf. Ze denken dat ze alleen rechten hebben en hebben het er dikwijls erg moeilijk mee een verantwoordelijkheid voor hun eigen en de integrale ontwikkeling van anderen te laten rijpen. Daarom is het belangrijk een nieuwe overdenking op gang te brengen over het feit dat rechten plichten vooronderstellen, willen de rechten niet tot willekeur vervallen. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Boodschap, Wereldvredesdag 2003, 'Pacem in terris' - een permanente opdracht (8 dec 2002), 5 Wij beleven vandaag de dag een beklemmende tegenstrijdigheid. Terwijl men van de ene kant aanspraak maakt op vermeende rechten, die willekeurig en genotzuchtig van aard zijn, onder het voorwendsel dat ze door overheidsstructuren worden erkend en bevorderd, worden van de andere kant de elementaire grondrechten van een groot deel van de mensheid ontkend en geschonden. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Boodschap, Wereldvredesdag 2003, 'Pacem in terris' - een permanente opdracht (8 dec 2002), 5 Vaak kan samenhang worden vastgesteld tussen de aanspraak op het recht op overvloed, en zelfs op overtreding en ondeugd, in de welvarende samenlevingen, en het gebrek aan voedsel, drinkwater, onderwijs of medische basiszorg in sommige onderontwikkelde delen van de wereld, zoals aan de rand van grote wereldsteden. De samenhang bestaat daaruit dat de individuele rechten, als die van een zingevend kader van plichten worden losgemaakt, krankzinnig worden en leiden tot een praktisch grenzeloze en alle criteria ontberende spiraal van eisen. De overdrijving van rechten mondt uit in het verzuim van plichten. Plichten beperken de rechten, omdat ze wijzen op het antropologisch en ethisch kader, in de waarheid waarvan ook de rechten moeten worden ingevoegd, om niet tot willekeur te worden. De plichten versterken derhalve de rechten en bieden de verdediging en de bevordering daarvan aan als opgave in dienst van het goede. Als daarentegen de rechten van de mens alleen gebaseerd zijn op de beslissingen van een vergadering van burgers, kunnen die op ieder moment veranderd worden, en daarom verzwakt in het algemeen bewustzijn de plicht om ze te eerbiedigen en te onderhouden. De regeringen en de internationale instellingen kunnen dan de objectiviteit en de “autonomie” van de rechten buiten beschouwing laten. Als dat gebeurt, is de echte ontwikkeling van de volken in gevaar. Vgl. Paus Benedictus XVI, Boodschap, Boodschap voor Wereldvrededag, 1 januari 2007, De menselijke persoon - hart van de vrede (8 dec 2006), 13 Een dergelijke mentaliteit brengt het aanzien van internationale organisaties in diskrediet, in het bijzonder in de ogen van die landen die het meest behoefte aan ontwikkeling hebben. Die eisen namelijk dat de internationale gemeenschap de plicht op zich neemt hen te helpen “bouwmeesters van hun eigen lot” H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 65 te zijn, dat wil zeggen ook zelf plichten op zich te nemen. Het delen van wederzijdse plichten zet veel sterker aan tot actie dan het alleen maar aanspraak maken op rechten.
Moreel verantwoordelijke openheid voor het leven is een sociale en economische rijkdom. Grote naties hebben zich, mede dankzij het grote aantal en de bekwaamheden van hun inwoners, op kunnen werken uit armoede. Omgekeerd ervaren eens bloeiende naties thans, tengevolge van de geboortedaling, een periode van onzekerheid en in sommige gevallen zelfs van achteruitgang – een cruciaal probleem juist voor welvaartsstaten. De geboortedaling, die het bevolkingscijfer soms tot onder de kritische demografische grens doet zakken, veroorzaakt ook een crisis in de sociale hulpverlening, leidt tot verhoging van de kosten, doet de spaartegoeden krimpen en – als gevolg daarvan – de voor investeringen noodzakelijke financiële middelen, reduceert de beschikbaarheid van gekwalificeerde arbeidskrachten en vermindert het reservoir van “knappe koppen”, waaruit men voor de behoeften van de natie dient te putten. Daarnaast kunnen kleine, soms zeer kleine, gezinnen het risico lopen dat de sociale betrekkingen worden verwaarloosd en er te weinig wordt gezorgd voor doeltreffende vormen van solidariteit. Deze situaties maken de symptomen duidelijk van een gering vertrouwen in de toekomst, evenals van morele vermoeidheid. Daarom wordt het een sociale en zelfs economische noodzaak de jonge generaties weer de schoonheid van het gezin en het huwelijk te doen inzien, evenals het feit dat deze instellingen overeenkomen met de diepste behoeften van het hart en van de waardigheid van de mens. Met het oog hierop worden staten opgeroepen politieke maatregelen te treffen die de centrale positie en de integriteit van het op het huwelijk van een man en een vrouw gebaseerde gezin, “de eerste, levenskrachtige cel van de maatschappij”, Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het lekenapostolaat, Apostolicam Actuositatem (18 nov 1965), 11 te bevorderen, door ook verantwoordelijkheid te nemen voor de economische en financiële problemen, met eerbiediging van het op relatie berustende karakter ervan.
Veel hangt namelijk af van het morele referentiekader. Aangaande dit onderwerp kan de sociale leer van de Kerk een bijzondere bijdrage leveren, die gebaseerd is op de schepping van de mens als “beeld en gelijkenis van God” (Gen. 1, 27), een feit waarvan zowel de onaantastbare waardigheid van de menselijke persoon, als de transcendente waarde van de natuurlijke, morele normen zijn afgeleid. Een economische ethiek die van deze twee zuilen zou afzien, zou het onvermijdelijke gevaar lopen de morele kwaliteit te verliezen en zich tot instrument te laten maken; nog juister gezegd, die zou riskeren ondergeschikt te worden aan de bestaande economische en financiële systemen, in plaats van de misstanden daarvan te corrigeren. Zo’n ethiek zou uiteindelijk ondermeer ook de financiering van ethisch niet te verantwoorden projecten rechtvaardigen. Verder mag het woord “ethisch” niet gebruikt worden om ideologisch onderscheid aan te brengen, als men daarmee te verstaan geeft dat initiatieven die zich niet formeel met deze aanduiding sieren, niet ethisch zouden zijn. Men moet zich er niet alleen voor inspannen – deze opmerking is hier van wezenlijk belang! – dat er “ethische” sectoren en terreinen op het gebied van de economie of het geldwezen ontstaan, maar dat de gehele economie en het gehele geldwezen ethisch zijn en niet alleen door een uiterlijke etikettering, maar door het eerbiedigen van de eisen die behoren tot het wezen van hun natuur. Wat dit betreft is de meest recente sociale leer van de Kerk heel duidelijk, als zij eraan herinnert dat de economie, met alle deelgebieden, zelf een deelgebied van de veelsoortige menselijke activiteit is. Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 14 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 32
Als men de thematiek beschouwt, die zich bezig houdt met de relatie tussen onderneming en ethiek, evenals de ontwikkeling die het productiesysteem doormaakt, dan lijkt het alsof het tot nu algemeen verbreide onderscheid tussen bedrijven met winstoogmerk (profit) en organisaties zonder winstoogmerk (non profit) niet langer in staat is rekenschap te geven van de daadwerkelijke situatie of effectief vorm te geven aan toekomstige ontwikkelingen. In de laatste decennia is een breed gebied ontstaan dat tussen beide soorten onderneming in ligt. Het bestaat uit traditionele ondernemingen, die echter toch overeenkomsten voor hulp aan onderontwikkelde landen hebben ondertekend, uit caritatieve instellingen die gepromoot worden door individuele bedrijven, uit groepen van ondernemingen die gericht zijn op doelen met sociaal nut, uit de bonte wereld van de vertegenwoordigers van de zogenaamde openbare economie en de gemeenschapseconomie. Het gaat niet alleen om een “derde sector”, maar om een nieuwe, omvangrijke, samengestelde werkelijkheid, die de particuliere en de openbare sector omvat en winst niet uitsluit, doch die beschouwt als middel voor de verwezenlijking van menselijke en sociale doelen. De vraag of deze ondernemingen de winsten al dan niet verdelen, of dat ze een of andere structuur hebben, die is voorzien door bestaande juridische regels, is van secundair belang, gegeven hun bereidheid de winst te zien als middel om te komen tot een vermenselijking van de markt en de samenleving. Het is te wensen dat deze nieuwe bedrijfsvormen in alle landen ook een bijpassende juridische en fiscale structuur zullen vinden. Zonder de traditionele bedrijfsvormen iets van hun economische betekenis en nut te ontnemen, zorgen de nieuwe vormen ervoor dat het systeem zich ontwikkelt tot een meer heldere en volkomen aanvaarding van de verplichtingen van de kant van de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. En niet alleen dat. Juist de veelsoortigheid van de institutionele bedrijfsvormen zou een menselijkere en tegelijkertijd concurrerende markt moeten doen ontstaan.
Internationale samenwerking heeft behoefte aan mensen die door de solidariteit van hun aanwezigheid, begeleiding, vorming en respect delen in het economische en menselijke ontwikkelingsproces. Vanuit dit gezichtspunt zouden internationale organisaties zelf wel eens naar de daadwerkelijke effectiviteit van hun dikwijls veel te dure bureaucratische bestuursapparaten mogen kijken. Soms komt het voor dat de degenen die hulp ontvangen voor de hulpverleners tot middel worden en de armen dienen om dure bureaucratieën overeind te houden, die omwille van hun eigen voortbestaan veel te hoge bedragen voor zichzelf houden uit de financiële middelen, die eigenlijk voor ontwikkeling bestemd zouden moeten worden. Het zou dus te wensen zijn, dat alle internationale instellingen en niet-gouvernementele organisaties zich zouden verplichten tot een grotere transparantie, door de gevers, alsook het grote publiek, te informeren over welk percentage van de ontvangen gelden voor het samenwerkingsprogramma bestemd is, over de werkelijke inhoud van zulke programma’s en uiteindelijk over de verdeling van de uitgaven van de instelling zelf.
Het thema van ontwikkeling is vandaag de dag sterk gebonden aan de verplichtingen die voortkomen uit de relatie van de mens met het natuurlijke milieu. Het milieu is een gave van God aan alle mensen. De omgang ermee vormt voor ons een verantwoordelijkheid jegens de armen, de toekomstige generaties en de gehele mensheid. Als de natuur, en bovenal de mens, als product van toeval of evolutionair determinisme wordt beschouwd, wordt het verantwoordelijkheidsgevoel van het geweten zwakker. De gelovige erkent daarentegen in de natuur het wonderbaarlijke werk van het scheppend ingrijpen van God, dat de mens verantwoordelijk mag gebruiken, om met eerbied voor het innerlijk evenwicht van de schepping zelf, zijn rechtmatige materiële en geestelijke behoeften te bevredigen. Als deze zienswijze verdwijnt, zal ten slotte de mens de natuur ofwel beschouwen als een onaantastbaar taboe of haar, in tegendeel, uitbuiten. Noch de ene, noch de andere houding strookt met de christelijke kijk op de natuur, die de vrucht van Gods schepping is.
De natuur geeft uitdrukking aan een plan van liefde en waarheid. Ze is er eerder dan wij en wordt ons door God geschonken als levensruimte. Zij spreekt tot ons over de Schepper Vgl. Rom. 1, 20 en over Zijn liefde tot de mens. Ze is ertoe bestemd aan het einde der tijden met Christus “verenigd te worden” Vgl. Ef. 1, 9-10 Vgl. Kol. 1, 19-20 . Zo is ze ook een “roeping”. H. Paus Johannes Paulus II, Boodschap, Wereldvredeszondag 1991, Wanneer je de vrede wilt, respecteer dan het geweten van iedere mens (8 dec 1990), 6 De natuur staat ons niet ter beschikking als “een hoop toevallig verstrooid afval” Heraclitus van Efeze, Fragment 22B124. in: H. Diels - W. Kranz, Die Fragmente der Vorsokratiker, Weidmann, Berlijn 1952 6, maar als een gave van de Schepper, die in haar een inherente ordening heeft gegrift, opdat de mens daaruit de aangeboden mogelijkheden haalt “om haar te bewerken en te beheren” (Gen. 2, 15). Maar ook moet worden benadrukt dat het in tegenspraak is met de ware ontwikkeling om de natuur belangrijker te vinden dan de menselijke persoon. Deze instelling verleidt tot nieuw heidendom of een nieuw pan-theïsme: uit een zuiver naturalistisch begrepen natuur alleen kan men het heil voor de mens niet afleiden. Toch moet men ook de tegenovergestelde houding afwijzen, die streeft naar een volledige vertechnisering van de natuur, omdat het natuurlijke milieu niet alleen materie is waarover wij naar believen kunnen beschikken, maar het wonderbare werk van de Schepper, dat een “grammatica” in zich draagt voor doelen en criteria voor een wijs, en niet slechts functioneel en willekeurig gebruik. Veel schade voor de ontwikkeling komt vandaag de dag voort uit deze verwrongen opvattingen. Het volledig terugbrengen van de natuur tot een aantal eenvoudige gegevens blijkt uiteindelijk de bron te zijn van het geweld jegens het milieu en leidt tot respectloos handelen jegens de natuur van de mens zelf. Daar deze niet alleen uit materie maar ook uit geest bestaat, en als zodanig rijk aan zin en te bereiken transcendente doelen is, is zij ook normatief voor de cultuur. De mens interpreteert en vormt het natuurlijke milieu door de cultuur, die van haar kant bepaald wordt door de verantwoordelijke vrijheid, die de geboden van de morele wet in acht neemt. Projecten voor een totale menselijke ontwikkeling mogen daarom de toekomstige generaties niet uit het oog verliezen, maar moeten gekarakteriseerd worden door solidariteit en gerechtigheid tussen de generaties, rekening houdend met veelsoortige aspecten – op ecologisch, juridisch, economisch, politiek en cultureel gebied. Vgl. Pauselijke Raad "Justitia et Pax", Compendium van de Sociale Leer van de Kerk (26 okt 2004), 451-460. Deel 2, 10e hoofdstuk
Ook hier bestaat de dringende morele noodzaak van een hernieuwde solidariteit, in het bijzonder wat betreft de betrekkingen tussen de ontwikkelingslanden en de hooggeïndustrialiseerde landen. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Boodschap, Wereldvredeszondag 2000, Vrede op aarde (8 dec 1999), 10 De technologisch geavanceerde samenlevingen kunnen en moeten hun energiegebruik verminderen, doordat de productie in de verwerkende industrie zich verder ontwikkelt, maar ook doordat er zich onder de burgers een grotere gevoeligheid voor het milieu verspreidt. Bovendien moet men daaraan toevoegen dat het vandaag de dag mogelijk is zowel de energiecapaciteit te verbeteren, als tegelijkertijd onderzoek naar alternatieve energiebronnen te bespoedigen. Er is echter ook een wereldwijde herverdeling van energiereserves noodzakelijk, zodat ook landen die niet over eigen bronnen beschikken daar toegang toe kunnen krijgen. Hun lot mag niet liggen in de handen van degene die het eerst komt of afhankelijk zijn van het recht van de sterkste. Het gaat hier om aanzienlijke problemen die, als ze op passende wijze aangepakt zullen worden, van iedereen de verantwoordelijke bewustwording vereist van de gevolgen die de volgende generaties zullen treffen, vooral de zeer vele jongeren bij de arme volken die “een actief aandeel in de opbouw van een menselijker wereld (verlangen)”. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 65
Deze verantwoordelijkheid geldt wereldwijd, want die betreft niet alleen energie maar de gehele schepping, die wij niet uitgeput aan de nieuwe generatie mogen nalaten. Het is de mens toegestaan een verantwoordelijk rentmeesterschap over de natuur uit te oefenen, om deze te beschermen, te gebruiken en ook op nieuwe manieren en met geavanceerde technologieën te cultiveren, zodat zij de bevolking die haar bewoont waardig onderdak en voedsel kan verschaffen. Er is op onze wereld voor iedereen plaats; hier moet de gehele familie van de mensheid de noodzakelijke hulpbronnen vinden, om met de hulp van de natuur zelf – het geschenk van God aan Zijn kinderen – en met de inzet van eigen werk en vindingrijkheid, waardig te leven. Wij moeten echter ook wijzen op de zeer ernstige verplichting de aarde door te geven aan toekomstige generaties, in een zodanige toestand dat ook zij haar waardig kunnen bewonen en haar verder cultiveren. Dit houdt in dat we het tot onze plicht moeten rekenen “gezamenlijke beslissingen te nemen na een verantwoorde afweging ten aanzien van de weg die moet worden ingeslagen, beslissingen die gericht zijn op de versterking van het verbond tussen de mensen en het milieu, een verbond dat een weerspiegeling moet zijn van de creatieve liefde van God, van wie wij komen en naar wie wij op weg zijn”. Paus Benedictus XVI, Boodschap, Wereldvredesdag 2008, De mensenfamilie, een vredesgemeenschap (8 dec 2007), 7 Men kan alleen maar wensen dat de internationale gemeenschap en de individuele regeringen effectief kunnen verhinderen dat het milieu op schadelijk wijze wordt geëxploiteerd. Het is eveneens noodzakelijk dat de bevoegde autoriteiten er zich volledig voor inzetten dat de economische en sociale kosten voor het gebruik van algemene milieubronnen openlijk worden erkend, en volledig worden gedragen door de degenen die ervan profiteren, en niet door andere volken of toekomstige generaties. De bescherming van het milieu, van hulpbronnen en van het klimaat vereist dat allen die op internationaal vlak verantwoordelijkheid dragen gezamenlijk handelen en bereid zijn te werken in goed vertrouwen, in overeenstemming met de wet en in solidariteit met de zwakste regio’s van onze planeet. Vgl. Paus Benedictus XVI, Toespraak, Tot de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, New York (18 apr 2008), 3 Een van de grootste opgaven van de economie is nu juist het efficiënte gebruik van de hulpbronnen, niet het verkwisten ervan, waarbij men zich ervan bewust moet zijn dat het begrip efficiëntie niet waardeneutraal is.
De gedragspatronen volgens welke de mens het milieu behandelt beïnvloeden de gedragspatronen volgens welke hij zichzelf behandelt en omgekeerd. Dat daagt de huidige samenleving ertoe uit ernstig na te denken over haar levensstijl, die in veel delen van de wereld neigt tot hedonisme en consumentisme en onverschillig staat tegenover de daaruit voortvloeiende schade. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Boodschap, Internationale Dag voor de Vrede 1 januari 1990, Vrede met God, de Schepper, vrede met de gehele schepping (8 dec 1989), 13 Noodzakelijk is een waarachtige verandering van gezindheid, die ons aanspoort tot het aannemen van nieuwe levenswijzen, “waarin het zoeken naar het ware, het schone en het goede en de gemeenschap met andere mensen de elementen zijn voor een gezamenlijke groei, die de keuzen bepalen wat betreft consumptie, sparen en de investeringen”. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 36 Iedere beschadiging van burgerlijke solidariteit en vriendschap schaadt het milieu, zoals anderzijds milieuschade ontevredenheid in sociale betrekkingen veroorzaakt. Vooral in onze tijd is de natuur zo zeer geïntegreerd in de sociale en culturele dynamiek, dat ze bijna geen onafhankelijke variabele meer vormt. De voortschrijdende woestijnvorming en de afnemende productiviteit van sommige agrarische gebieden zijn ook het gevolg van de verarming en de achtergebleven ontwikkeling van de plaatselijke bewoners. Door het bevorderen van de economische en de culturele ontwikkeling van die bevolkingsgroepen beschermt men ook de natuur. Hoeveel natuurlijke hulpbronnen worden bovendien niet door oorlogen vernietigd! De vrede van volken en tussen volken zou ook een grotere bescherming van de natuur mogelijk maken. Het opkopen van hulpbronnen, in het bijzonder van water, kan ernstige conflicten veroorzaken onder de betrokken bevolking. Een vreedzame overeenstemming over het gebruik van de hulpbronnen kan de natuur, en tegelijk het welzijn van de betrokken samenlevingen, beschermen.
De Kerk draagt verantwoordelijkheid voor de schepping en moet die verantwoordelijkheid ook in het openbaar kenbaar maken. En als zij dat doet, moet zij niet alleen de aarde, het water en de lucht verdedigen als gaven van de schepping, die aan iedereen toebehoren. Zij moet bovenal de mens beschermen tegen zelfvernietiging. Er moet zoiets zijn als een goed begrepen ecologie van de mens. De beschadiging van de natuur hangt namelijk nauw samen met de cultuur, die vorm geeft aan de menselijke samenleving. Als in de samenleving de “menselijke ecologie” H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 38 Paus Benedictus XVI, Boodschap, Boodschap voor Wereldvrededag, 1 januari 2007, De menselijke persoon - hart van de vrede (8 dec 2006), 8 geëerbiedigd wordt, profiteert de ecologie van het milieu daar ook van. Zoals de menselijke deugden met elkaar verbonden zijn, zodat de verzwakking van één deugd ook de andere in gevaar brengt, zo steunt het ecologische systeem op een plan dat zowel de gezonde samenleving in de maatschappij als de goede verhouding ten opzichte van de natuur betreft.
Om de natuur te beschermen is het niet genoeg met stimulerende of beperkende maatregelen in te grijpen, en ook passend onderricht is niet voldoende. Dat zijn belangrijke hulpmiddelen, maar het doorslaggevende probleem is het morele gedrag van de samenleving. Als het recht op leven en op een natuurlijke dood niet geëerbiedigd wordt, als conceptie, zwangerschap en de geboorte van de mens op kunstmatige wijze plaats hebben, als embryo’s worden opgeofferd voor onderzoek, dan verdwijnt uiteindelijk het begrip “menselijke ecologie”, en daarmee het begrip “ecologie van het milieu”, uit het algemeen bewustzijn. Het is inconsequent van de nieuwe generatie wel eerbied voor het natuurlijke milieu te eisen, indien opvoeding en wetgeving hen niet helpen eerbied voor zichzelf te hebben. Het boek van de natuur is één en ondeelbaar, wat betreft het milieu, maar ook wat betreft het leven en het terrein van seksualiteit, huwelijk, gezin, sociale betrekkingen, kortom de integrale ontwikkeling van de mens. Onze plichten ten opzichte van het milieu zijn verbonden met de plichten die wij tegenover de mens op zich en met betrekking tot anderen hebben. Men kan niet de ene plicht eisen en de andere wegdrukken. Dit vormt een zwaarwegende tegenstrijdigheid in de huidige mentaliteit en praktijk, die de mens vernedert, het milieu aantast en de samenleving beschadigt.
De waarheid en de liefde die deze ontsluit kunnen niet gemaakt worden; men kan ze alleen ontvangen. Hun uiteindelijke bron is niet de mens en kan ook de mens niet zijn, maar alleen God, dat wil zeggen Hij die de waarheid en de liefde is. Dit principe is zeer belangrijk voor de samenleving en voor de ontwikkeling, daar geen van beide een zuiver menselijk product kunnen zijn. Evenzo is de roeping tot de ontwikkeling van de mensen en van de volkeren niet slechts gebaseerd op een menselijke beslissing, doch is gegrift in een plan dat er eerder was dan wij en ons allen een plicht voorhoudt die vrijwillig moet worden aanvaard. Dat wat er eerder was dan wij en dat wat ons vormt – de liefde en de waarheid – toont ons wat het goede is en waarin ons geluk bestaat. Het toont ons dus de weg tot de ware ontwikkeling.