Paus Benedictus XVI - 29 juni 2009
CARITAS IN VERITATE Liefde in Waarheid - Over de integrale ontwikkeling van de mens in liefde en waarheid |
|||
► | Broederlijkheid, economische ontwikkeling en burgermaatschappij |
Op deze wijze –zoals ik gesteld heb in mijn encycliek Paus Benedictus XVI - Encycliek
Spe Salvi
Liefde in Waarheid - Over de Christelijke hoop
(30 november 2007) - maakt men de geschiedenis los van de christelijke hoop Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 17, welke daarentegen een krachtige sociale schat is ten dienste van de integrale menselijke ontwikkeling in vrijheid en rechtvaardigheid. De hoop bemoedigt de rede en geeft ze de kracht om richting te geven aan de wil. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 23 Dit is al aanwezig in het geloof, waaruit de hoop trouwens opgewekt wordt. De liefde in de waarheid wordt hierdoor gevoed en maakt deze hoop tegelijkertijd zichtbaar. De hoop, als absoluut gratuite gave van God, breekt in in ons leven als iets dat niet moest, dat elke wet van de rechtvaardigheid overstijgt. Vanuit haar wezen overstijgt de gave de verdienste, haar regel is de overmaat. De gave gaat aan onze eigen ziel vooraf als teken van de aanwezigheid van God in ons en van Zijn verwachting inzake onze verhoudingen.
De waarheid, die zoals de liefde een gave is, is groter dan ons, zoals Sint-Augustinus H. Augustinus, De Libero Arbitrio (1 jan 388). II 3,8,27 e.v. Sint-Augustinus zet deze leer op gedetailleerde wijze uiteen in de dialoog over de vrije wil. Hij wijst op het bestaan in de menselijke ziel van een “inwendig zintuig”. Dit zintuig bestaat in een handeling die zich voltrekt buiten de normale functies van de rede om, een niet-bereflecteerde en bijna instinctieve handeling waardoor de rede, terwijl zich rekenschap geeft van haar voorbijgaande en feilbare natuur, het bestaan erkent van iets dat eeuwig, absoluut waar en zeker is, boven haarzelf. De naam die Sint-Augustinus geeft aan deze inwendige waarheid is soms de naam van God (zie volgende noot) Vgl. H. Augustinus, Belijdenissen, Confessiones. 10,24,35; 12,25,35 Vgl. H. Augustinus, De Libero Arbitrio (1 jan 388). 3,8,27 De heilige Augustinus noemt deze innerlijke waarheid maar vaker Christus (zie volgende noot) Vgl. H. Augustinus, De leermeester, De magistra. 11,38 Vgl. H. Augustinus, Belijdenissen, Confessiones. 7,18,24; 11,2,4 ons leert. Ook de waarheid over onszelf, over ons persoonlijk geweten is eerst en vooral “gegeven”. Immers, in elk kenproces wordt de waarheid niet door ons gemaakt maar altijd gevonden, of beter, ontvangen. De waarheid, zoals de liefde, “wordt niet geboren uit het denken en het willen maar dringt zich in zekere zin op aan de mens.” Paus Benedictus XVI, Encycliek, God is Liefde, Deus Caritas Est (25 dec 2005), 3
Omdat de liefde in de waarheid een gave is die door iedereen ontvangen wordt, is het een kracht die de gemeenschap bepaalt, die mensen verenigt op een wijze waarin er geen grenzen of barrières zijn. De mensengemeenschap mag uit onszelf bestaan, maar op eigen kracht zal ze nooit een volwaardig broederlijke gemeenschap zijn noch gestuwd worden voorbij elke grens, d.w.z. een echt universele gemeenschap zijn: de eenheid van het mensengeslacht, een broederlijke gemeenschap zonder enige verdeeldheid ontstaat uit de aanroeping van de waarde van God-Liefde.
In het trotseren van deze beslissende vraag dienen wij te verduidelijken dat enerzijds de logica van de gave de rechtvaardigheid niet uitsluit noch zich in een tweede moment en van buiten uit plaatst naast de gave. Anderzijds dienen wij te verduidelijken dat de economische, sociale en politieke ontwikkeling, indien deze authentiek menselijk wil zijn, nood heeft om ruimte te maken voor het principe van gratuïteit als uitdrukking van broederlijkheid.
De markt, indien er wederzijds en algemeen vertrouwen is, is de economische instelling die de ontmoeting toelaat tussen personen als economische actoren die het contract gebruiken als regel van hun verhoudingen en die goederen en diensten onder hen uitwisselen om te voldoen aan hun noden en verlangens. De markt is onderworpen aan de principes van de zogenoemde “corrigerende rechtvaardigheid” die precies de verhoudingen van geven en ontvangen tussen gelijke subjecten regelt.
Maar de sociale leer van de Kerk heeft steeds het belang benadrukt van de “verdelende rechtvaardigheid” en van de sociale rechtvaardigheid voor dezelfde markteconomie, niet enkel omdat deze markteconomie ingevoegd is in een breder sociaal en politiek kader, maar ook omwille van het netwerk van relaties waarin deze markteconomie zich realiseert. Immers, indien de markt enkel overgelaten wordt aan het principe van de gelijkwaardigheid van de verdeelde goederen, dan slaagt zij er niet in om deze sociale cohesie te realiseren die zij niettemin nodig heeft om goed te functioneren. Zonder interne vormen van solidariteit en wederzijds vertrouwen kan de markt niet ten volle haar eigen economische functie vervullen. En vandaag is het dit vertrouwen dat is komen te ontbreken en het verlies van vertrouwen is een ernstig verlies.
Op gepaste wijze heeft Paulus VI in H. Paus Paulus VI - Encycliek
Populorum Progressio
Over de ontwikkeling van de volken
(26 maart 1967) het feit onderstreept dat dit systeem voordeel zou halen uit een algemene praktijk van rechtvaardigheid in de zin dat de eersten die voordeel zouden halen uit deze ontwikkeling van de arme landen de rijke landen zouden zijn. Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 49 Het betrof niet enkel een correctie van disfuncties door middel van hulp. De armen mogen niet beschouwd worden als “een last” H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 28, maar veeleer als een schat, ook vanuit een strikt economisch standpunt. En toch dient de visie van diegenen die menen dat de markteconomie structureel nood heeft aan een quotum van armoede en onderontwikkeling om zo beter te functioneren beschouwd te worden als verkeerd. Het is in het belang van de markt om emancipatie te bevorderen maar om dit waarlijk te doen kan zij niet enkel op zichzelf rekenen omdat zij niet in staat is om vanuit zichzelf datgene te produceren wat boven haar mogelijkheden uitgaat. De markt moet morele energie halen uit andere subjecten, die in staat zijn om deze voort te brengen.
De Kerk heeft altijd het standpunt ingenomen dat economische bedrijvigheid niet als antisociaal mag worden gezien. De markt is op zich genomen geen plaats waar de armen worden onderdrukt door de rijken en mag dat ook niet worden. De samenleving hoeft zich derhalve niet tegen de markt te beschermen, alsof de ontwikkeling daarvan ipso facto tot vernietiging van waarachtig menselijke verhoudingen zou leiden. Het is zeker juist dat de markt een negatieve invloed kan hebben, niet omdat dit zou voortvloeien uit de aard ervan, maar omdat een bepaalde ideologie deze invloed kan veroorzaken. Er mag niet worden vergeten dat de markt niet in een zuivere vorm bestaat. De markt wordt bepaald door de culturele omstandigheden, die er concrete vorm en richting aan geven. De economie en het geldwezen kunnen, voor zover ze middelen zijn, inderdaad slecht gebruikt worden, als de verantwoordelijke zich slechts door egoïstische belangen laat leiden. Zo kunnen op zich goede middelen worden veranderd in schadelijke middelen. Maar het is het verduisterde verstand van de mensen, dat tot deze gevolgen leidt, niet de middelen zelf. Daarom moet het appel niet aan het middel worden gericht, maar aan de mens, aan zijn morele geweten en aan zijn persoonlijke en sociale verantwoordelijkheid.
De sociale leer van de Kerk is van mening dat echte menselijke relaties in vriendschap en gemeenschap, in solidariteit en wederkerigheid, ook binnen de economische bedrijvigheid geleefd kunnen worden en niet alleen daarbuiten of “daarna”. Het terrein van de economie is noch moreel neutraal, noch in essentie onmenselijk en antisociaal. Het behoort tot de menselijke activiteit en moet, juist omdat het menselijk is, vanuit een moreel gezichtspunt gestructureerd en geïnstitutionaliseerd worden.
Voor ons ligt een grote uitdaging, die is ontstaan door de problemen van de ontwikkeling in deze tijd van globalisering en die door de economische en financiële crisis nog wordt verergerd. Wij moeten in ons denken en handelen niet alleen laten zien dat de traditionele sociaal-ethische principes zoals transparantie, eerlijkheid en verantwoordelijkheid niet veronachtzaamd of afgezwakt mogen worden, maar ook dat in zakelijke betrekkingen het principe van de onbaatzuchtigheid en de logica van de gave, als uitdrukking van broederlijkheid, in het normale economische leven een plaats kunnen en moeten hebben. Dat is een eis aan de mens in onze huidige tijd, maar ook een eis aan het economisch denken zelf. Het is tegelijkertijd een eis van de liefde en de waarheid.
In de tijd van de globalisering wordt de economie beïnvloed door concurrerende modellen, die van zeer verschillende culturen afhankelijk zijn. De daaruit voortkomende vormen van gedrag, wat betreft economie en ondernemerschap, hebben als voornaamste ontmoetingspunt het in acht nemen van de corrigerende rechtvaardigheid. Het economische leven heeft zonder twijfel verdragen nodig, om de ruil van aan elkaar beantwoordende waarden te regelen. Eveneens zijn echter noodzakelijk rechtvaardige wetten, door de politiek geleide mechanismen van herverdeling en bovendien werken die gekenmerkt worden door de geest van de gave. De geglobaliseerde economie schijnt de voorkeur te geven aan de eerste logica, die van de contractueel overeengekomen goederenruil, maar direct en indirect laat ze zien dat ze de beide andere vormen ook nodig heeft, de logica van de politiek en de logica van de gave zonder tegenprestatie.
Mijn voorganger Paus Johannes Paulus II heeft de aandacht op deze problematiek gevestigd, toen hij in de Encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Centesimus Annus
Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum
(1 mei 1991) wees op de noodzakelijkheid van een systeem met drie subjecten: de markt, de staat en de burgermaatschappij. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 35 In de burgermaatschappij zag hij het meest geëigende terrein voor een economie van de onbaatzuchtigheid en broederlijkheid, maar hij wilde de beide andere terreinen hierbij niet uitsluiten. Vandaag de dag kunnen we zeggen dat het economisch leven moet worden begrepen als een meerdimensionale realiteit: in alle dimensies moet in verschillende mate en in eigen vormen het aspect van de broederlijke wederzijdsheid voorhanden zijn. In de tijd van de globalisering kan de economische bedrijvigheid niet afzien van onbaatzuchtigheid, die de solidariteit en het verantwoordelijkheidsbewustzijn voor de gerechtigheid en het algemeen welzijn bij de verschillende deelnemers aan het economisch proces verbreidt en voedt. Het gaat daarbij tenslotte om een concrete en diepgaande vorm van economische democratie. Solidariteit is eerst en vooral een gevoel van verantwoordelijkheid van iedereen ten aanzien van allen, N.v.d.r.: Zinsnede "Solidariteit... allen" niet in SRKK versie Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De ontwikkeling van de mens en de samenleving
Twintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI, Sollicitudo Rei Socialis (30 dec 1987), 38 kan daarom niet alleen aan de staat gedelegeerd worden. Terwijl men vroeger van mening kon zijn dat men eerst voor gerechtigheid zou moeten zorgen en dat de onbaatzuchtigheid daarna als toevoegsel erbij zou komen, moet men vandaag de dag vaststellen, dat zonder onbaatzuchtigheid ook de gerechtigheid niet bereikt kan worden. Er is daarom een markt nodig waar ondernemingen met verschillende doelstellingen vrij en onder gelijke omstandigheden actief kunnen zijn. Naast de op winst gerichte particuliere ondernemingen en de verschillende soorten staatsondernemingen, moeten ook de productieverbanden, die naar wederkerige en sociale doelen streven, een plaats vinden en actief kunnen zijn. Men mag hopen dat hun ontmoeting op de markt tot een soort kruising en vermenging van ondernemersgedrag leidt en dat er in het vervolg aandacht wordt besteed aan een beschaving van de economie. Liefde in waarheid betekent in dit geval dat aan die economische initiatieven vorm en structuur worden gegeven, die winst weliswaar niet uitsluiten, maar willen uitstijgen boven de logica van het equivalentieprincipe en winst als doel op zichzelf.
Als de logica van de markt en de logica van de staat met wederzijdse instemming op het monopolie van hun respectieve invloedsferen blijven staan, gaat op lange termijn de solidariteit in de betrekkingen tussen de burgers, de medewerking en de deelname, evenals het onbaatzuchtige handelen, verloren. Deze beide invloedsferen onderscheiden zich van “geven om te hebben”, wat de logica van de ruil vormt, en “geven uit plicht”, wat geldt voor de publieke gedragingen, opgelegd door staatswetten. Het overwinnen van de onderontwikkeling vereist ingrijpen, niet alleen ter verbetering van de op goederenruil berustende transacties, niet alleen op het gebied van de prestaties van publieke hulpvoorziening, maar bovenal wat betreft een voortschrijdende openheid op wereldwijd niveau voor economische bedrijvigheid, die zich onderscheidt door een aandeel van onbaatzuchtigheid en gemeenschap. De exclusieve combinatie markt-staat ondermijnt de gemeenschapszin. De vormen van solidair economisch leven daarentegen, die hun meest vruchtbare bodem in de burgermaatschappij vinden, zonder zich daartoe te beperken, brengen solidariteit tot stand. Er is geen markt van onbaatzuchtigheid, en een houding van onbaatzuchtigheid kan niet per wet verordend worden. En toch heeft zowel de markt alsook de politiek mensen nodig die bereid zijn tot toewijding aan elkaar.
Ook het "politieke gezag" omvat meerdere waarden, die op de weg naar de verwezenlijking van een nieuwe sociaal-verantwoordelijke en naar menselijke maat ingerichte economisch-productieve orde niet vergeten mogen worden. Zoals men over de gehele wereld een gedifferentieerde economische bedrijvigheid wil stimuleren, zo moet ook een gespreid, en op verschillende niveaus werkend, politiek gezag worden bevorderd. De onderling vergroeide economie van onze tijd elimineert de rol van de staten niet, doch verplicht eerder de regeringen tot een nauwere samenwerking. Wijsheid en verstand sporen ertoe aan niet te snel het einde van de staat uit te roepen. Met het oog op de oplossing van de huidige crisis zien we een groei van de rol van de staat, die veel bevoegdheden juist weer terug krijgt. Er zijn ook landen waar de opbouw of wederopbouw van de staat bovendien een sleutelrol in hun ontwikkeling speelt. De internationale hulp zou, in het kader van een solidair plan voor de oplossing van de huidige economische problemen, juist de versterking van de constitutionele, juridische en bestuurlijke structuren in de landen waar deze nog niet volkomen op orde zijn, moeten bevorderen. Naast economische hulp is er behoefte aan ondersteuning om de garanties te versterken die eigen zijn aan de rechtsstaat: een doeltreffend systeem van openbare orde en gevangeniswezen, met inachtneming van de mensenrechten, en werkelijk democratische instellingen. De staat moet niet overal dezelfde vorm hebben: de steun ter versterking van zwakke constitutionele systemen kan op uitstekende wijze door de ontwikkeling van andere politieke instanties naast de staat begeleid worden, instanties van culturele, sociale, regionale of religieuze aard. De opbouw van het politieke gezag op plaatselijk niveau, op het niveau van de nationale en internationale burgermaatschappij en op het niveau van de bovennationale en wereldwijde gemeenschap, is ook een van de belangrijkste manieren om richting te geven aan de economische globalisering. Het is de beste manier om te verhinderen dat deze de facto de fundamenten van de democratie ondermijnt.
Ondanks enkele structureel bepaalde dimensies, die niet te loochenen zijn, maar evenmin verabsoluteerd moeten worden, is “globalisering a priori goed noch slecht. Globalisering zal zijn wat de mensen ervan maken”. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de Pauselijke Academie voor Sociale Wetenschappen (2001) (27 apr 2001) Wij mogen geen slachtoffers zijn maar moeten vormgevers worden, door verstandig te handelen en ons te laten leiden door de liefde en de waarheid. Blinde tegenstand zou een verkeerde houding zijn, een vooroordeel dat er uiteindelijk toe zou leiden een proces te miskennen, dat ook vele positieve kanten heeft, en zo het gevaar te lopen een grote kans te verspelen deel te nemen aan de veelsoortige ontwikkelingsmogelijkheden, dat dit toch biedt. De op juiste wijze geplande en uitgevoerde globaliseringsprocessen maken op wereldwijd niveau een grote herverdeling van de rijkdom mogelijk, zoals die er nog nooit is geweest. Als deze processen echter slecht gestuurd worden, kunnen ze daarentegen leiden tot een toename van armoede en ongelijkheid, en zouden met een crisis de gehele wereld kunnen aansteken. Het is nodig ook de zware onvolkomenheden van deze processen uit de wereld te helpen, die nieuwe verdeeldheden tussen volken en binnen volken veroorzaken, en ervoor zorgen dat de herverdeling van de rijkdom niet plaatsvindt middels een herverdeling van de armoede, of deze zelfs doet toenemen, hetgeen een slechte omgang met de huidige situatie zou kunnen doen vrezen. Men heeft lange tijd gedacht dat de arme volken in een van tevoren vastgelegd ontwikkelingsstadium zouden moeten blijven en genoegen moeten nemen met de filantropie van de ontwikkelde volken. Tegen die mentaliteit heeft Paus Paulus VI in de Encycliek H. Paus Paulus VI - Encycliek
Populorum Progressio
Over de ontwikkeling van de volken
(26 maart 1967) stelling genomen. Vandaag de dag zijn de ter beschikking staande materiële mogelijkheden om deze volken uit de armoede te redden potentieel groter dan vroeger, maar ze zijn voornamelijk in beslag genomen door de ontwikkelde volken zelf, die meer konden profiteren van het proces van de liberalisering van de mobiliteit van kapitaal en arbeidskracht. De wereldwijde uitbreiding van de welstand mag daarom niet door egoïstische, protectionistische en door individuele belangen geleide projecten worden afgeremd. De betrokkenheid van jonge industrielanden en ontwikkelingslanden maakt vandaag de dag een betere omgang met de crisis mogelijk. De bij het globaliseringsproces behorende verandering brengt grote moeilijkheden en gevaren met zich mee, die alleen overwonnen kunnen worden als men zich bewust is van de antropologische en ethische geest, die uit de diepte de globalisering zelf in de richting van een solidaire humanisering leidt. Helaas wordt die geest dikwijls bedolven en onderdrukt door individualistisch en utilitaristisch gekleurde ethisch-culturele zienswijzen. De globalisering is een gecompliceerd verschijnsel met vele facetten, dat in de verscheidenheid en eenheid van al zijn dimensies – inclusief de theologische – begrepen moet worden. Zo zal het mogelijk zijn de globalisering van de mensheid in de zin van relatie, gemeenschap en deelname te leven en richting te geven.