Paus Benedictus XVI - 29 juni 2009
De vruchtbare dialoog tussen geloof en rede kan het werk van sociale naastenliefde alleen maar doeltreffender maken en vormt een passend kader om de broederlijke samenwerking te bevorderen tussen gelovigen en niet-gelovigen, om in het gemeenschappelijke perspectief te werken voor gerechtigheid en de vrede van de mensheid. In de Pastorale Constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Gaudium et Spes
Over de Kerk in de wereld van deze tijd
(7 december 1965) zeggen de Concilievaders: “Gelovigen en ongelovigen zijn het er bijna unaniem over eens, dat alles op aarde betrokken dient te worden op de mens, als het middelpunt en hoogtepunt daarvan”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 12 Voor de gelovigen is de wereld niet het product van toeval en evenmin van noodzaak, maar een plan van God. Daarom hebben gelovigen de plicht hun inspanningen te verenigen met die van alle mensen van goede wil – aanhangers van andere religies of niet-gelovigen – opdat onze wereld werkelijk beantwoordt aan het goddelijke plan: leven als een familie onder het oog van de Schepper. Een bijzonder teken van liefde en een leidend criterium voor de broederlijke samenwerking van gelovigen en niet-gelovigen is ongetwijfeld het subsidiariteitsbeginsel, Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de aanpassing van de sociale orde, Quadragesimo Anno (15 mei 1931) Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 48 Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1883 uitdrukking van de onvervreemdbare vrijheid van de mens. Subsidiariteit is bovenal een vorm van hulp voor de persoon middels de autonomie van middengroepen en –verbanden. Zulke hulp wordt geboden als de persoon en de sociale subjecten het niet op eigen kracht klaarspelen, en houdt altijd emanciperende doelstellingen in, daar de vrijheid en de participatie – voor zover die overname van verantwoordelijkheid is – worden bevorderd. Subsidiariteit eerbiedigt de waardigheid van de persoon, doordat een subject wordt gezien als een persoon die altijd in staat is anderen iets te geven. Door in de wederkerigheid de diepste gesteldheid van de mens te erkennen, is subsidiariteit het meest doeltreffende middel tegen iedere vorm van een bevoogdend sociaal systeem. Zo kan de subsidiariteit zowel de veelsoortige structurering van de verschillende niveaus – en daardoor de grote verscheidenheid aan subjecten – duidelijk maken, alsook de coördinatie daarvan. Het gaat dus om een beginsel dat bijzonder geschikt is om de globalisering te sturen en die te richten op een echt menselijke ontwikkeling. Om geen gevaarlijke, universele tirannie in het leven te roepen, moet het sturen van de globalisering subsidiair van aard zijn, en wel in meerdere lagen en op verschillende niveaus. Globalisering vereist zeker een bepaald gezag, omdat er sprake is van de vraag naar een beoogd globaal algemeen welzijn. Zo’n gezag moet echter op subsidiaire en gelaagde wijze worden georganiseerd Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Vrede op aarde, Pacem in Terris (11 apr 1963), 124, om de vrijheid niet te schenden en in de praktijk effectief te zijn.