Paus Benedictus XVI - 29 juni 2009
De Kerk heeft altijd het standpunt ingenomen dat economische bedrijvigheid niet als antisociaal mag worden gezien. De markt is op zich genomen geen plaats waar de armen worden onderdrukt door de rijken en mag dat ook niet worden. De samenleving hoeft zich derhalve niet tegen de markt te beschermen, alsof de ontwikkeling daarvan ipso facto tot vernietiging van waarachtig menselijke verhoudingen zou leiden. Het is zeker juist dat de markt een negatieve invloed kan hebben, niet omdat dit zou voortvloeien uit de aard ervan, maar omdat een bepaalde ideologie deze invloed kan veroorzaken. Er mag niet worden vergeten dat de markt niet in een zuivere vorm bestaat. De markt wordt bepaald door de culturele omstandigheden, die er concrete vorm en richting aan geven. De economie en het geldwezen kunnen, voor zover ze middelen zijn, inderdaad slecht gebruikt worden, als de verantwoordelijke zich slechts door egoïstische belangen laat leiden. Zo kunnen op zich goede middelen worden veranderd in schadelijke middelen. Maar het is het verduisterde verstand van de mensen, dat tot deze gevolgen leidt, niet de middelen zelf. Daarom moet het appel niet aan het middel worden gericht, maar aan de mens, aan zijn morele geweten en aan zijn persoonlijke en sociale verantwoordelijkheid.
De sociale leer van de Kerk is van mening dat echte menselijke relaties in vriendschap en gemeenschap, in solidariteit en wederkerigheid, ook binnen de economische bedrijvigheid geleefd kunnen worden en niet alleen daarbuiten of “daarna”. Het terrein van de economie is noch moreel neutraal, noch in essentie onmenselijk en antisociaal. Het behoort tot de menselijke activiteit en moet, juist omdat het menselijk is, vanuit een moreel gezichtspunt gestructureerd en geïnstitutionaliseerd worden.
Voor ons ligt een grote uitdaging, die is ontstaan door de problemen van de ontwikkeling in deze tijd van globalisering en die door de economische en financiële crisis nog wordt verergerd. Wij moeten in ons denken en handelen niet alleen laten zien dat de traditionele sociaal-ethische principes zoals transparantie, eerlijkheid en verantwoordelijkheid niet veronachtzaamd of afgezwakt mogen worden, maar ook dat in zakelijke betrekkingen het principe van de onbaatzuchtigheid en de logica van de gave, als uitdrukking van broederlijkheid, in het normale economische leven een plaats kunnen en moeten hebben. Dat is een eis aan de mens in onze huidige tijd, maar ook een eis aan het economisch denken zelf. Het is tegelijkertijd een eis van de liefde en de waarheid.