H. Paus Johannes Paulus II - 17 maart 2002
Dierbare priesters,
Het is niet zonder ontroering dat ik mij, zoals de traditie dat wil, tot u richt ter gelegenheid van Witte Donderdag. Ik voel me om zo te zeggen bij u aan de tafel zitten in het Cenakel waar de Heer Jezus samen met zijn Apostelen de eerste eucharistie opdroeg. Een gave voor de hele Kerk en een gave die Hem, weliswaar onder de sacramentele sluier, "waarlijk, werkelijk en substantieel" Concilie van Trente, 13e Zitting - Decreet over het Sacrament van de Eucharistie, Sessio XIII - Decretum de SS. Eucharistia (11 okt 1551), 17 telkens opnieuw tegenwoordig stelt in elk tabernakel overal ter wereld. In het aanschijn van die heel bijzondere tegenwoordigheid buigt de Kerk zich al altijd in diepe verering: "Adoro te devote, latens Deitas"; al altijd laat zij zich leiden door de spirituele grootheid van heiligen en als zijn Bruid bidt zij in stilte, in een intiem in elkaar overvloeien van geloof en liefde: "Ave, verum corpus natum de Maria Virgine".
Aan de gave van die heel bijzondere tegenwoordigheid, die Hij nog eens opnieuw aanbiedt in de opperste daad van zijn zelfopoffering en ons tot voedsel maakt, heeft Jezus in datzelfde Cenakel een specifieke opdracht voor zijn Apostelen en hun opvolgers verbonden. Sindsdien betekent apostel van Christus zijn, zoals de bisschoppen en, met hen, de priesters die in hun zending delen dat zijn, bevoegd zijn om op te treden in persona Christi Capitis. Dat is wat er op een uitzonderlijke manier gebeurt telkens als het offermaal van het lichaam en bloed van de Heer wordt gevierd.
De priester leent dan als het ware het gezicht en de stem van Christus: "Doe dit om Mij te gedenken" (Lc. 22, 19).
Wat een wonderbaarlijke roeping is de onze, mijn waarde broeders priesters! Wij kunnen waarlijk samen met de Psalmist herhalen: "Wat zal ik op mijn beurt aan de Heer geven voor al het goed aan mij besteed. Ik hef de beker tot dank voor uw weldaad, de naam van de Heer roep ik uit" (Ps. 116, 12-13).
Opnieuw mediterend in de vreugde van deze gave, zou ik het dit jaar samen met u willen hebben over een aspect van onze zending, waarop ik vorig jaar al, in gelijkaardige omstandigheden, uw aandacht heb willen vestigen. Ik meen dat het onderwerp het echt verdient nog verder verdiept te worden. Ik wil het namelijk hebben over de zending die de Heer ons gegeven heeft om Hem aanwezig te stellen, niet alleen in het eucharistische Offermaal, maar ook in het Sacrament van de Verzoening.
Tussen beide Sacramenten heerst een intieme band. De Eucharistie vormt niet alleen hoogtepunt van het hele sacramentele opzet, zij is er ook de bron van: alle Sacramenten vloeien in zekere zin eruit voort en leiden naar haar terug. Dat geldt in het bijzonder voor het Sacrament dat bestemd is de "bemiddelaar" te zijn van Gods vergiffenis, die de berouwvolle zondaar opnieuw in zijn armen sluit. Het klopt inderdaad dat de Eucharistie, in de mate dat zij het offer van Christus opnieuw aanwezig brengt, ons ook dient te behoeden voor de zonde. De Catechismus-Compendium
Catechismus van de Katholieke Kerk
(15 augustus 1997) herinnert er ons ter zake aan dat "de Eucharistie ons niet met Christus verenigen kan zonder ons tegelijk ook te zuiveren van bedreven zonden en ons te behoeden voor toekomstige zonden". Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1393 In het door Christus gewilde heilsplan is het evenwel zo dat die zuiverende energie die zij bezit, dan wel onmiddellijk de kwijtschelding van dagelijkse zonden mogelijk maakt, maar dat zij dat voor wat betreft de doodzonden slechts op een indirecte vermag, omdat doodzonden nu eenmaal op een heel radicale mannier de verhoudingen van de gelovige met God en zijn gemeenschap met de Kerk op het spel zetten. "De Eucharistie is er niet op gericht doodzonden te vergeven." - zo zegt ons opnieuw de Catechismus-Compendium
Catechismus van de Katholieke Kerk
(15 augustus 1997) - "Dat is eigen aan het Sacrament van de Verzoening. Het is eigen aan de Eucharistie het Sacrament te zijn van hen die zich in volledige gemeenschap met de Kerk bevinden" Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1395
Die waarheid herhalend, is het zeker niet de bedoeling van de Kerk om de rol van de Eucharistie te onderschatten. Haar doel is het juist de betekenis ervan te begrijpen in samenhang met het geheel van het sacramentele opzet, zoals dat door Gods reddingbrengende wijsheid is voorzien. Daar ligt trouwens de grens zoals die door de apostel Paulus op een niet mis te verstane manier is aangeduid als hij in zijn brief aan de Korintiërs schrijft: "Wie dan op onwaardige wijze het brood eet of uit de beker van de Heer drinkt, bezondigt zich aan het lichaam en het bloed van de Heer. Iedereen moet zichzelf onderzoeken alvorens van het brood te eten en uit de beker te drinken. Wie eet en drinkt zonder het lichaam te onderkennen, eet en drinkt zijn eigen vonnis" (1 Kor. 11, 27-29). Het principe dat "hij die zich van een zware zonde bewust is, het Sacrament van de Verzoening moet ontvangen voordat hij te communie gaat" Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1385 ligt overigens volledig in de lijn van deze paulinische vermaning.
U herinnerend aan deze waarheid, mijn dierbare broeders in het priesterschap, voel ik opnieuw het verlangen om u - zoals ik dat al vorig jaar deed - hartelijk uit te nodigen de schoonheid van het sacrament van de Verzoening persoonlijk te herontdekken en het voor anderen te laten herontdekken. Dat sacrament maakt om tal van redenen, en dat al enkele decennia lang, een crisis door waarnaar ik al meer dan een keer heb verwezen. Met de bedoeling zelfs een bisschoppensynode erover te laten nadenken, heb ik de uitgangspunten ervan vervolgens opgenomen in de apostolische exhortatie H. Paus Johannes Paulus II - Postsynodale Apostolische Exhortatie
Reconciliatio et paenitentia
Over de verzoening en boete in de zending van de Kerk in deze tijd
(2 december 1984). Ik kan trouwens niet anders dan met een diepe vreugde herinneren aan de vele positieve tekenen die, in het bijzonder in de loop van het Jubeljaar, hebben aangetoond dat dit sacrament, als het behoorlijk voorgesteld en gevierd wordt, wel degelijk in de breedte herontdekt kan worden, zelfs door de jongeren. Een dergelijke herontdekking wordt heel zeker bevorderd door het diepe verlangen naar persoonlijke communicatie, die door het frenetieke ritme van de hedendaagse technologische samenleving helaas alsmaar meer bemoeilijkt wordt, maar precies om dezelfde reden daarom ook juist niet minder scherp wordt aangevoeld als levensnoodzakelijk. Op die behoefte kan uiteraard op heel diverse manieren worden geantwoord. Maar waarom niet erkennen dat het sacrament van de Verzoening, zonder daarom te worden verward met allerlei psychologische therapieën, net zo goed, en zelfs ten overvloede, op een betekenisvolle manier tegemoet kan komen aan die behoefte? Het gebeurt juist door de biechteling in relatie te brengen met het vergevingsgezinde hart van God doorheen het vriendelijke gezicht van een broer.
Ja, waarlijk groot is de wijsheid van God, die gehoor gegeven heeft aan die diepe en onuitroeibare behoefte in het hart van de mens door - onder meer - de instelling van dat sacrament. Wij moeten de van de liefde en het licht vervulde vertolkers worden van die wijsheid doorheen het persoonlijke contact waarvoor we ons geroepen weten het in de Boeteviering uit te bouwen met zoveel mogelijk van onze broers en zussen. Met het oog daarop zou ik willen herhalen dat de persoonlijke viering de gebruikelijke bediening van dit sacrament is en dat het alleen in geval van uiterste nood gerechtvaardigd is terug te grijpen naar de gemeenschappelijke vorm van de biecht met collectieve absolutie. De voor dit soort absolutie vereiste voorwaarden zijn genoegzaam bekend. Niettemin wil ik nog eens nadrukkelijk herhalen dat niemand zich ooit kan onttrekken aan de plicht daarna individueel te biechten voor zware zonden. Het moet hoe dan ook het voornemen van de gelovigen zijn dat te doen opdat de absolutie geldig zou kunnen zijn Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1483
Laten wij met vreugde en vertrouwen dat sacrament herontdekken! Laten we het allereerst voor onszelf beleven als een diepe nood en een steeds opnieuw te verwachten genade, om op die manier kracht en bezieling te vinden op onze weg naar heiligheid en voor ons priesterambt.
Laten we tezelfdertijd proberen authentieke bedienaars van de barmhartigheid te zijn! Wij weten immers dat, terwijl wij in dat sacrament - zoals in alle andere trouwens - getuigenis afleggen van een genade die van boven komt en op eigen kracht handelt, wij ons tegelijk ook geroepen weten actieve instrumenten te zijn van diezelfde genade. Met andere woorden - en wetende dat dit ons een immense verantwoordelijkheid bezorgt - God rekent dus ook op ons, op onze beschikbaarheid en trouw, om zijn wonderen in de harten van mensen te bewerkstelligen. In de viering van dat sacrament, meer nog wellicht dan in alle andere, is het van groot belang dat de gelovigen een levendige ervaring van het aangezicht van Christus als Goede Herder beleven.
Staat u mij dus toe het met u over dit thema te hebben alsof ik de plaatsen - in de kathedralen, op de parochies, in heiligdommen of elders - waar u zich elke dag van uw opdracht kwijt dit Sacrament te bedienen, zou komen bezoeken. Mij komen die bladzijden uit het evangelie voor de geest die ons op de meest directe manier het goedertierende gezicht van God onthullen. Het kan dan bijna niet anders of onze gedachten gaan daarbij naar de ontroerende ontmoeting van de verloren zoon en de barmhartige Vader. Of het beeld van het verloren gelopen schaap dat door de Herder wordt teruggevonden en één en al geluk op zijn schouders wordt getild. De kus van de Vader, de vreugde van de Goede Herder& elk van ons, waarde confraters, moet ervan getuigen op elk moment dat een biechteling ons vraagt op te treden als bedienaar van de vergiffenis.
Om enkele specifieke dimensies van deze heel speciale dialoog over het heil, die de sacramentele biecht is, nog beter duidelijk te maken, zou ik vandaag als "bijbelse icoon" de ontmoeting van Jezus met Zacheüs Vgl. Lc. 19, 1-10 willen nemen. Het lijkt me dat, wat er daar gebeurt tussen Jezus en de oppertollenaar van Jericho, in verschillende opzichten veel gelijkenissen vertoont met de viering van het sacrament van de vergeving. Aan de hand van dat korte maar heel intense verhaal willen wij in zekere zin onderzoeken hoe in de houding en de stem van Christus alle nuances van menselijke en bovenmenselijke wijsheid aan bod komen, die ook wij moeten zien uit te drukken opdat het Sacrament in optimale omstandigheden zou kunnen worden beleefd.
Het verhaal, het is ons genoegzaam bekend, stelt de ontmoeting tussen Jezus en Zacheüs voor als een welhaast toevallige speling van het lot. Jezus komt Jericho binnen, trekt door de stad, vergezeld van een massa volk. Vgl. Lc. 19, 3 Klimmend in een vijgenboom, lijkt het erop als Zacheüs puur door nieuwsgierigheid wordt gedreven. Het gebeurt wel eens vaker dat ontmoetingen van God met de mens de schijn van toeval hebben. Maar van de kant van God is niks alleen maar aan toeval te wijten. Gesitueerd als we zijn in de meest diverse pastorale werkelijkheden, lopen we soms het risico ontmoedigd of gedemotiveerd te raken door het feit dat zovele Christenen het sacramentele leven niet alleen niet de aandacht geven die wij eraan willen geven, maar dat ze bovendien - àls ze al op de sacramenten afkomen - ze dat vaak op een wel heel oppervlakkige manier doen. Zij die wat ervaring hebben met de manier waarop men vandaag in het gewone leven de biechtpraktijk aansnijdt, kunnen best wel eens aardig in de war raken bij het zien van bepaalde gelovigen die komen biechten zonder dat ze eigenlijk zelf goed beseffen wat ze willen. Voor sommigen van hen wordt de keuze om te gaan biechten louter en alleen gedicteerd door de behoefte aan een luisterend oor. Anderen hebben we dan weer nood aan goede raad. Nog anderen voelen de noodzaak zich psychologisch te bevrijden van de druk van hun "schuldgevoelens". Voor velen onder hen is het de authentieke behoefte om de band met God te herstellen, al biechten ze wel zonder zich voldoende bewust te zijn van de engagementen die eruit voortvloeien. Ook hun gewetensonderzoek is vaak heel zwak door het gebrek aan vorming als het gaat om de consequenties van een ethiek die geïnspireerd is op het Evangelie. Welke biechtvader kent deze ervaring niet?
Wel, precies hetzelfde doet zich voor bij Zacheüs. Alles wat hem overkomt, is verwonderlijk. Als daar niet op een bepaald moment de "verrassing" van de blik van Christus was geweest, dan zou hij voor de rest van zijn leven die sprakeloze toeschouwer van Jezus' tocht door de straten van Jericho zijn gebleven. Jezus zou langs zijn leven heen voorbij gelopen zijn, zonder ooit echt in zijn leven op te duiken. Zacheüs zelf vermoedde niet dat de nieuwsgierigheid, die hem tot zijn opmerkelijke geste bewoog, zelf al het resultaat was van een barmhartigheid die eraan voorafging, die hem aantrok en hem binnen de kortste keren tot diep in zijn hart zou veranderen.
Mijn dierbare priesters, laten wij, denkend aan die zovele biechtelingen, nog eens die bewonderenswaardige vingerwijzing van Lucas over de houding van Christus herlezen: "Toen Jezus bij die plek kwam, keek Hij omhoog en zei tegen hem: 'Zacheüs, kom vlug naar beneden; vandaag moet ik in uw huis verblijven' " (Lc. 19, 5).
Elk van onze ontmoetingen met een gelovige die wenst te biechten, zelfs op een beetje een oppervlakkige manier omdat hij niet behoorlijk gemotiveerd noch voorbereid is, kan altijd, door de verrassende genade van God, dat plekje vlakbij de vijgenboom worden waar Jezus de ogen oprichtte naar Zacheüs. Hoe indringend de blik van Christus in de ziel van de tollenaar van Jericho wel was, valt voor ons niet te meten. Wat wij wel weten is dat die blik dezelfde is, die elk van ons vestigt op onze biechtelingen. In het sacrament van de Verzoening zijn wij de instrumenten van een bovennatuurlijke ontmoeting met haar eigen wetmatigheden, die wij alleen maar kunnen respecteren en bevorderen. Het moet voor Zacheüs een heel aangrijpende ervaring zijn geweest zich bij zijn naam te horen noemen. Een naam die voor velen van zijn stadsgenoten beladen was met alleen maar minachting. Nu hoorde hij die uitspreken met een zweem van tederheid, die niet alleen vertrouwen uitstraalde maar ook ongedwongenheid en het aandringen van een echte vriendschap. Jawel, Jezus spreekt tegen Zacheüs als tegen een oude vriend, een die misschien wat uit het oog verdwenen, dan toch nog niet heeft afgezien van zijn trouw en die dan met die zachte druk van de genegenheid binnenstapt in het leven en in het huis van de teruggevonden vriend en zegt: "Klim vlug naar beneden; vandaag moet ik in uw huis verblijven" (Lc. 19, 5).
In het verhaal van Lucas is de toon van de taal heel treffend: alles is even verpersoonlijkt, even delicaat, even liefdevol! Het gaat niet alleen om aandoenlijke trekjes van schoonmenselijkheid. De tekst bevat een soort intrinsieke hoogdringendheid waarmee Jezus definitief de barmhartigheid van God openbaart. Hij zegt: "Ik wil verblijven in uw huis" (Lc. 19, 5). De mysterieuze wegenkaart volgend die zijn Vader Hem aanreikt, heeft Jezus Zacheüs op zijn weg gevonden. Hij houdt bij hem halt alsof die ontmoeting al van bij het begin vastligt. In weerwil van al dat gefluister van zoveel bekrompen mensen, staat het huis van de zondaar op het punt een heuse plaats van openbaring te worden, het decor voor een mirakel van mededogen. Dat alles was beslist niet voorgevallen als Zacheüs zich niet zou hebben bevrijd van de boeien van egoïsme en de wortels van door oplichting gepleegde onrecht. Maar de barmhartigheid is hem dan al te beurt gevallen, hem gratis en in overvloed aangeboden. De barmhartigheid is hem voorafgegaan!
Dat is wat er gebeurt in elke sacramentele ontmoeting. We moeten het ons niet voorstellen alsof het de zondaar is die op zijn autonome weg van bekering, die barmhartigheid als het ware wint. Integendeel, het is de barmhartigheid zelf die hem voortduwt op het pad van de bekering. Vanuit zichzelf is de mens immers nergens toe in staat. En hij verdient ook niks. Nog eerder dan een weg te zijn van de mens naar God, is de biecht een binnenstromen van God in het huis van de mens.
In elke Biecht kunnen we dus op die manier geconfronteerd worden met de meest uiteenlopende soorten mensen. Maar van één ding moeten wij alvast overtuigd zijn: nog voor onze uitnodiging, zelfs nog voor onze eerste sacramentele woorden, worden onze broeders, die beroep doen op onze bemiddeling, al gekoesterd door die barmhartigheid die hen bewerkt van binnenuit. Loof en prijs God dat het ook mee doorheen onze eigen woorden en ons pastorale gevoel, daarbij altijd even attent proberend te zijn voor iedereen en in staat hun problemen op te vangen, hen met fijngevoeligheid begeleidend op hun weg en hen vertrouwen in Gods goedheid bezorgend, moge zijn dat wij erin slagen medewerkers te worden van die barmhartigheid die ontvangt en van de liefde die redt!
"Vandaag moet Ik in uw huis verblijven".
Proberen wij nog iets dieper binnen te dringen in deze woorden. Zij betekenen zoveel als een afkondiging. Nog voor een door Christus voltooide keuze aan te duiden, kondigen ze de wil van de Vader af. Jezus laat zich hier zien als iemand met een heel precies mandaat. Hijzelf heeft een "wet" na te leven: de wil van de Vader, die hij met liefde vervult, zozeer dat het zijn "voedsel" wordt. Vgl. Joh. 4, 34 De woorden waarmee Jezus zich tot Zacheüs richt, zijn niet alleen een manier om een relatie te creëren, maar de afkondiging van een door God gepland project.
De ontmoeting voltrekt zich in het perspectief van het Woord van God, dat geen ander is dan het Woord en het Gezicht van Christus. Dat moet ook het noodzakelijke vertrekpunt zijn van elke authentieke ontmoeting die de biechtviering is. Het zou ongelukkig zijn, mocht alles te herleiden vallen tot louter menselijke communicatie-uitwegen. De aandacht voor de wetten van de menselijke communicatie kunnen best nuttig zijn en zijn dus zeker niet te verwaarlozen, maar alles moet toch gefundeerd blijven op het Woord van God. Daarom ook voorziet het ritueel van het sacrament dat dit Woord wordt uitgesproken aan het adres van de boeteling.
En er is nog een bijzonder en niet te onderschatten element, ook al is het niet makkelijk om het goed aan te wenden. Biechtvaders ondervinden continu de grote moeilijkheid om de eisen van dat Woord duidelijk onder de aandacht te brengen van wie het alleen maar oppervlakkig kent. En het moment zelf waarop het sacrament wordt gevierd, is alleszins niet het meest geschikte om die leemte op te vullen. Het past daarbij met pastorale wijsheid te voorzien in een voorafgaande fase van voorbereiding. Die moet de fundamentele aanwijzingen op een rij plaatsen die iedereen toelaten de confrontatie aan te gaan met de waarheid van het evangelie. In alle gevallen mag de biechtvader niet nalaten maximaal gebruik te maken van de sacramentele ontmoeting om te proberen de biechteling ertoe te bewegen op de een of andere manier de barmhartige inschikkelijkheid van God te bespeuren, die hem de hand reikt, niet om te slaan maar om te redden.
Waarom zouden wij overigens een geheim maken van de daadwerkelijke moeilijkheden, die de heersende cultuur ons op dit vlak bezorgt? Zelfs rijpe christenen voelen zich daardoor vaak geremd in hun inspanningen om in harmonie met de geboden van God en met de, op die geboden gefundeerde expliciete koersrichtingen van het kerkelijke leergezag te leven.
Dat is het geval voor heel wat problemen op het vlak van seksuele en familiale ethiek, van bio-ethiek, van professionele en sociale moraal, maar net zo goed voor problemen die te maken hebben met de plichten die verbonden zijn aan de religieuze praktijk en aan de participatie in het kerkelijke leven. Dat vereist een catechetisch werk dat onmogelijk alleen op de schouders van de biechtvader kan rusten op het moment van de bediening van het sacrament. Het zou daarom verstandig zijn het een plaats als verdiepingsthema te geven in de voorbereiding op de biecht. In dat perspectief kunnen gemeenschappelijk voorbereide boetevieringen, die dan door een individuele biecht worden bekroond, een grote steun betekenen.
Om dit alles nog te verduidelijken biedt de "bijbelse icoon" van Zacheüs nog een belangrijke aanwijzing. In het sacrament ontmoeten we in Jezus "de God van de geboden" vooraleer de "geboden van God" te ontmoeten. Jezus stelt zichzelf aan Zacheüs voor: "Vandaag moet Ik in uw huis verblijven". Hij is dus zelf de gave voor Zacheüs en tezelfdertijd is hij voor Zacheüs de "wet van God". Als men Jezus ontmoet als gave, krijgt zelfs het meest veeleisende aspect van die wet een zekere "lichtheid", eigen aan de genade en volgens de bovennatuurlijke dynamiek die Paulus liet zeggen: "Als u zich door de Geest laat leiden, staat u niet onder de wet" (Gal. 5, 18). Elke boeteviering zou in de geest van de biechteling hetzelfde gejubel van vreugde moeten kunnen opwekken die de woorden Christus uitlokken bij Zacheüs, hij die "snel naar beneden kwam en Hem met vreugde ontving" (Lc. 19, 6).
Het vooraf gegeven zijn en de overvloed van de barmhartigheid moeten evenwel niet doen vergeten dat zij alleen maar de vooronderstelling van het heil zijn, dat tot zijn vervulling komt in de mate waarop het een antwoordt krijgt van de kant van de mens. Inderdaad, de in het sacrament van de verzoening verleende vergiffenis is geen uitwendige handeling, geen soortement juridische "regeling". Ze bestaat daarentegen wel uit een ware en persoonlijke ontmoeting van de biechteling met God, die de door de zonde stuk geslagen vriendschapsband opnieuw herstelt. De "waarheid" van die band vereist dat de mens de barmhartige kus van God ontvangt en daarbij elke, aan de zonde te wijten weerstand voorbijsteekt.
Dat is wat Zacheüs overkomt. Zich behandeld weten als een "zoon", begint hij ook te denken en zich te gedragen als een zoon en dat toont hij door zijn broeders te herontdekken. Onder de blik vol liefde van Christus opent zijn hart zich voor de liefde voor de naaste. Van een houding van geslotenheid, die hem ertoe had gebracht zichzelf te verrijken zonder rekening te houden met het lijden van een ander, verandert hij in een houding van delen, die zich uit in een ware en echte "verdeling" van zijn bezit. Hij schenkt de "helft van zijn goederen" aan de armen. Het gepleegde onrecht ten nadele van zijn broeders door zijn jarenlange oplichterij wordt hersteld door een teruggave in het viervoudige: "Als ik iemand iets heb afgeperst, vergoed ik het viervoudig" (Lc. 19, 8).
Het is alleen op dat moment dat de liefde van God zijn doel bereikt en dat het heil zich voltrekt: "Vandaag is er redding gekomen voor dit huis" (Lc. 19, 9).
De weg van het heil, op een zo duidelijke manier vertolkt in het verhaal van Zacheüs moet ons, dierbare priesters, een richting aangeven om met een wijs pastoraal evenwicht onze moeilijke opdracht in de bediening van de biecht te kunnen vervullen. Al altijd wordt deze laatste gekenmerkt door tegenstrijdige aanvallen die afkomstig zijn van twee uitersten: het rigorisme en het laxisme. Het eerste houdt geen rekening met het eerste deel van het verhaal van Zacheüs: de innemende barmhartigheid die aanzet tot bekering en die ook de kleinste stapjes vooruit in de liefde opwaardeert. De Vader heeft er immers alles voor over om zijn verloren zoon te redden. "De Mensenzoon is immers gekomen om te zoeken en te redden wat verloren is" (Lc. 19, 10). Het tweede uiterste, het laxisme, houdt geen rekening met het feit dat het volkomen heil, dat wat dus niet aangeboden maar ontvangen wordt én dat echt geneest en herstelt, een werkelijke bekering impliceert zoals Gods liefde dat vereist. Mocht Zacheüs de Heer bij hem thuis hebben ontvangen zonder zich eerst voor de liefde te hebben opengesteld en zonder tot het herstel van het aangerichte kwaad en het besliste voornemen een nieuw te beginnen te zijn gekomen, dan zou hij in de intimiteit van zijn hart nooit de vergiffenis hebben ontvangen die de Heer hem met zoveel voorkomendheid had aangeboden.
Het is belangrijk altijd erop bedacht te zijn het juiste evenwicht te behouden om niet in een van die uitersten vallen. Rigorisme verplettert en vervreemdt. Laxisme maakt de resultaten van een goede opvoeding ongedaan en creëert illusies. De bedienaar van de vergiffenis, die voor de biechteling het gezicht van de Goede Herder incarneert, moet in eenzelfde mate uitdrukking geven aan de innemende barmhartigheid en vergiffenis die geneest en vrede brengt. Het is in functie van die principes dat de priester gemandateerd is om in de dialoog met de biechteling uit te maken of die laatste klaar is voor de sacramentele absolutie. Het delicate karakter van de ontmoeting met de zielen in een dergelijk intiem en vaak smartelijk moment vereist beslist heel wat discretie. Behoudens het vermoeden van het tegendeel moet de priester ervan uitgaan dat de biechteling die zijn zonden opbiecht, dat doet vanuit een authentieke wroeging en met de bedoeling zijn leven echt te beteren. Een dergelijk vermoeden zal daarna gegrond blijken te zijn als de pastoraal van de sacramentele verzoening de geschikte voorwaarden weet te creëren - inbegrepen een geschikte voorbereidingstijd op het ontvangen van het sacrament - die iedereen kunnen helpen om in zichzelf een voldoende besef te laten rijpen van wat hij of zij komt vragen. Het is hoedanook duidelijk dat daar waar zich het tegenovergestelde zou voordoen, de biechtvader de plicht heeft aan de biechteling te zeggen dat hij nog niet klaar is voor de absolutie. Want mocht deze dan toch worden gegeven aan iemand die nadrukkelijk verklaart zijn leven niét te willen beteren, dan wordt het ritueel herleid tot een pure illusie en het krijgt zelfs de allure van een quasi magische daad, die misschien wel in staat is een schijn van vrede, maar allerminst de diepe, door de kus van God gegarandeerde gewetensvrede, op te wekken.
In het licht van wat we net komen te zeggen, begrijpt men beter waarom de persoonlijke ontmoeting tussen de biechtvader en de biechteling de voorgeschreven vorm van sacramentele verzoening is, terwijl daartegenover de collectieve absolutie van uitzonderlijke aard is. Zoals bekend is de kerkpraktijk trapsgewijs geëvolueerd naar de persoonlijke viering van de penitentie en dat na een eeuwenlange praktijk waarin de openbare penitentie de bovenhand had. Die ontwikkeling heeft niet alleen de kern van het sacrament ongewijzigd gelaten - en dat kon ook niet anders! - maar heeft ook nog eens de uitdrukkingskracht en doeltreffendheid ervan verdiept. Dat zou nooit bewaarheid zijn geworden zonder de bijstand van de Geest die, ook hierin, de opdracht zag de Kerk te leiden "naar de volheid van de waarheid" (Joh. 16,13)
In de voorgeschreven vorm van de Verzoening komt inderdaad niet alleen de waarheid van de goddelijke barmhartigheid en van de eruit vooruitvloeiende vergiffenis, het best tot uiting, zij verlicht ook nog eens de waarheid zelf van de mens in één van zijn meest fundamentele aspecten: de oorspronkelijkheid van elke persoon die, geheel en al levend in een relationeel en gemeenschapsvormend netwerk , nooit herleid kan worden tot een soort vormeloze massa. En dat verklaart ook de diepe echo die het feit zichzelf aangesproken te weten bij zijn naam in de geest van iemand kan opwekken. Onszelf gekend en opgenomen te weten zoals we echt zijn, met onze meest persoonlijke kwaliteiten, geeft ons het gevoel echt te leven. De pastoraal zelf moet dit aspect heel ernstig in overweging nemen om zo met de nodige wijsheid een evenwicht te vinden tussen de ontmoetingsmomenten waarin de kerkelijke communio wordt onderstreept en die momenten waarin aandacht besteed wordt aan de behoeften van mensen die individueel benaderd willen worden. Over het algemeen verwachten de mensen erkend en begeleid te worden en het is juist doorheen deze nabijheid dat zij nog sterker Gods liefde zullen voelen.
In dit perspectief toont het sacrament van de Verzoening zich als een van de bevoorrechte paden van de "persoonsgebonden pedagogie". Het is hier dat de Goede Herder, doorheen het gezicht en de stem van de priester, de naaste wordt van eenieder, om met hem een persoonlijke dialoog aan te gaan die gebouwd is op luisterbereidheid, goede raad, bemoediging en vergiffenis. Gods liefde is van die aard dat ze zich, zonder anderen ook maar iets tekort te doen, op elkeen weet te concentreren. Wie de sacramentele absolutie ontvangt, moet de warmte van zoveel persoonlijke toewijding kunnen aanvoelen. Hij kan niet anders dan de intensiteit ervaren van de vaderlijke kus op de wang van de verloren zoon: "Hij snelde op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem hartelijk" (Lc. 15, 20). Hij kan ook niet anders dan luisteren naar die warme stem van de vriendschap die de tollenaar Zacheüs toespreekt, hem bij zijn naam tot nieuw leven roepend Vgl. Lc. 19, 5
Vandaar ook de noodzaak van een geschikte voorbereiding van de biechtvader op de viering van het Sacrament. Dat laatste moet zo worden verleend dat het, zelfs in de uitwendige vormen van de viering, de waardigheid van de liturgische handeling uitstraalt en dat volgens de door het ritueel van de Penitentie voorgeschreven normen. Dat sluit geen, door de omstandigheden voorgeschreven pastorale aanpassingen niet uit. Daar waar ze worden gesuggereerd door daadwerkelijke behoeften in de ontwikkeling van de biechteling in het licht van het klassieke principe dat de suprema lex van de Kerk het salus animarum is. Laten wij ons daar leiden door de wijsheid van de heiligen. En laten we ook de moed hebben de biecht aan te bieden aan de jongeren. Laat ons midden tussen hen in gaan staan in de wetenschap hen terzijde te staan als vrienden en vaders, vertrouwelingen en biechtvaders! Zij hebben er nood aan in ons de beide rollen, de beide dimensies te ontdekken.
Laten wij tot slot ervoor zorg dragen onze theologische vorming scrupuleus op peil te houden, vooral dan wat betreft de nieuwe ethische uitdagingen, en tegelijk constant geworteld te blijven in het oordeelsvermogen van het kerkelijke leergezag. Als het om actuele ethische kwesties gaat, gebeurt het wel eens dat de gelovigen enigszins verward uit de biechtstoel stappen, onder meer omdat zij het gevoel hebben dat biechtvaders in hun beoordeling niet op eenzelfde lijn zitten. In feite hebben zij, die in naam van God en de Kerk dit delicate ambt uitoefenen, de plicht geen persoonlijke appreciaties te koesteren, laat staan in hun sacramentele ambt te manifesteren, die niet overeen komen met wat de Kerk onderwijst en voorschrijft. Men kan niet uit liefde tekort doen aan de waarheid ten voordele van een verkeerd begrip voor de biechteling. Het is ons niet gegeven willekeurige te gaan minimaliseren, zelfs niet met de allerbeste bedoelingen. Het is daarentegen onze plicht getuigen van God te zijn, ons tot vertolkers te maken van zijn barmhartigheid die redt, ook als ze zich manifesteert als veroordeling van onze zonde. "Niet ieder die tot Mij zegt: Heer, Heer! zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar hij die de wil doet van mijn Vader die in de hemelen is" (Mt. 7, 21).
Dierbare priesters, weet dat ik persoonlijk dicht bij u zal zijn terwijl u verzamelt rond uw bisschoppen op deze Witte Donderdag in het jaar 2002! Bij de start van het nieuwe millennium hebben wij allen een hernieuwd kerkelijk elan beleefd in de vaste wil "opnieuw te beginnen vanuit Christus". H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Een nieuw millennium, Novo millennio ineunte (6 jan 2001), 29 Het was eenieders verlangen dat dit zou samenvallen met een nieuw tijdperk van broederlijkheid en vrede voor de hele mensheid. Helaas hebben we, omgekeerd, opnieuw bloed zien vloeien. Wij zijn nog maar eens getuige geweest van oorlogsgeweld. Wij voelen met angst in het hart de tragedie van verdeeldheid en van de haat die de betrekkingen tussen volkeren ten gronde richten.
Bovendien worden wij in deze tijden persoonlijk getroffen in het diepste van ons priester-zijn door de zonden van sommige van onze broeders, die de genade, die zij bij hun wijding ontvingen, hebben verraden, zwichtend voor de slechtste uitingen van het mysterium iniquitatis dat in de wereld aan het werk is. Zo ontstaan zware schandalen die ervoor zorgen dat een verpletterende schaduw van verdenking gegooid wordt over alle verdienstelijke priesters, die hun ambt eerlijk, integer en soms zelfs met een heldhaftige naastenliefde uitoefenen. Terwijl de Kerk haar liefdevolle zorg uitspreekt aan het adres van de slachtoffers en zich inspant om in alle waarheid en billijkheid op elke penibele situatie te antwoorden, voelen wij ons allemaal - bewust als we zijn van de menselijke zwakheid, maar vertrouwend op de helende kracht van de goddelijke genade - geroepen om het mysterium Crucis te omarmen en om ons nog intenser te engageren in de zoektocht naar heiligheid. Wij moeten bidden opdat God in zijn voorzienigheid in de harten een grootmoedig hernemen wakker zou maken van het ideaal van de totale zelfgave aan Christus, de wortel van ons priesterlijke ambt.
Het is juist het geloof in Christus dat ons de kracht geeft met vertrouwen de toekomst tegemoet te zien. Wij weten inderdaad dat het kwaad al altijd in het hart van de mens aanwezig is en dat de mens alleen dan opnieuw in staat zal zijn de vrede en liefde rond zich uit te dragen als hij, daartoe op weg gezet door Christus, zich door hem laat "veroveren". Als bedienaars van de Eucharistie en van de sacramentele Verzoening hebben wij een heel bijzondere reden de opdracht in de wereld de hoop, de goedheid en de vrede uit te dragen.
Ik wens dat u deze heilige dag, waarin wij samen met de instelling van de Eucharistie onze "geboorte" als priester herdenken, mag beleven in de vrede van het hart, in diepe verbondenheid met elkaar, met uw bisschoppen en uw gemeenschappen. Met de woorden die Christus in het cenakel na de Verrijzenis aan zijn apostelen richtte en de Maagd Maria, Regina Apostolorum et Regina pacis, aanroepend, geef ik u allen een broederlijke kus: Vrede, vrede aan allen en aan elk van u. Een zalig Paasfeest!
Vaticaanstad, 17 maart 2002,
op de vijfde zondag van de vasten, in het 25ste jaar van mijn pontificaat,Paus Johannes Paulus II.