• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

NIET DE AANWEZIGHEID VAN GOD VERVREEMDT DE MENS, MAAR ZIJN AFWEZIGHEID
Statiemis, waaronder zegening en oplegging van de as, op Aswoensdag in de Santa Sabina op de Aventijn (Rome)

Statie in de Veertigdagentijd, voorgezeten door de Heilige Vader in de Basiliek van de heilige Sabina aan de Aventijn

Deze namiddag - op Aswoensdag, de dag waarop de Veertigdagentijd begint - heeft een gebedssamenkomst plaatsgevonden in de vorm van de Romeinse "Staties", welke werd voorgezeten door de Heilige Vader, Benedictus XVI.

Om 16.30 uur werd in de Kerk van de Heilige Anselmus aan de Aventijn een gebedsmoment gehouden, waarna de boeteprocessie volgde naar de Basiliek van de Heilige Sabina. Aan de processie hebben deelgenomen: de Kardinalen, de Aartsbisschoppen, de Bisschoppen, de Benedictijner Monniken van de heilige Anselmus, de Paters Dominicanen van de heilige Sabina en enige gelovigen.

Aan het einde van de processie heeft de Heilige Vader, Benedictus XVI, in de Basiliek van de heilige Sabina de viering gecelebreerd van de Eucharistie met de rite van de zegening en oplegging van de as.

Hier volgt de tekst van de homilie die de Paus na de verkondiging van het Heilig Evangelie gehouden heeft:

Beste broeders en zusters!

Waar de Advent bij uitstek de tijd is die ons uitnodigt onze hoop te stellen op God-die-komt, daar hernieuwt de Veertigdagentijd ons in de hoop op Hem-die-ons-heeft-doen-overgaan-van-de-dood-naar-het-leven. Beide zijn tijden van zuivering - dat zegt ook de liturgische kleur die ze gemeenschappelijk hebben - maar de Veertigdagentijd die geheel gericht staat op het mysterie van de Verlossing, wordt op een speciale manier gedefinieerd als een “weg van waarachtige bekering” Openings- of collecta-gebed. Noot van de vertaler: De verwijzing naar het Openingsgebed uit de Mis van Aswoensdag heeft betrekking op de Italiaanse versie daarvan, die in vertaling luidt: “Verleen, Heer, aan het christenvolk met dit vasten een weg van waarachtige bekering te beginnen, om zegenrijk met de wapens van de boetvaardigheid de strijd aan te gaan tegen de geest van het kwade” . Aan het begin van deze boetetocht, zou ik kort willen stilstaan bij een bezinning op het gebed en het lijden, als kenmerkende aspecten van de liturgische Veertigdagentijd, terwijl ik aan de praktijk van het aalmoezen geven de Paus Benedictus XVI - Boodschap
Christus is om uwentwil arm geworden (2 Kor. 8, 9)
Veertigdagentijd 2008
(30 oktober 2007)
gewijd heb, die vorige week werd gepubliceerd. In de Encycliek Paus Benedictus XVI - Encycliek
Spe Salvi
Liefde in Waarheid - Over de Christelijke hoop
(30 november 2007)
heb ik het gebed en het lijden, samen met het handelen en het oordeel, aangewezen als “leer- en oefenplaatsen van de hoop”. We zouden dus kunnen zeggen dat de Veertigdagentijd, juist omdat hij tot gebed, tot boete en tot vasten uitnodigt, een providentiële gelegenheid biedt om onze hoop te verlevendigen en te sterken.

Het gebed voedt de hoop, want er is niets dat de realiteit van God in ons leven duidelijker tot uitdrukking brengt dan het gelovig gebed. Ook in de eenzaamheid van de zwaarste beproeving kan niets of niemand mij beletten me tot de Vader te richten “in het verborgene” van mijn hart, waar Hij alleen “ziet”, zoals Jezus in het Evangelie zegt Vgl. Mt. 6, 4.6.18 . Twee momenten van Jezus’ aardse bestaan komen mij voor de geest, waarvan een aan het begin en het andere aan het einde van zijn openbaar leven staat: de veertig dagen in de woestijn welke in de Veertigdagentijd worden nagebootst, en de doodstrijd in Getsemane - beide zijn wezenlijk gebedsmomenten. Van een eenzaam gebed in de woestijn tot de Vader “a tu per tu” (in een “je-jij” vertrouwelijkheid), en van een gebed vol “doodsangst” in de Hof van Olijven. Maar zowel in de ene als in de andere omstandigheid is het door te bidden dat Christus de bedriegerijen van de bekoorder ontmaskert en hem verslaat. Het gebed blijkt zo het eerste “wapen” om “zegenrijk de strijd aan te gaan tegen de geest van het kwade” Openings- of collecta-gebed. Noot van de vertaler: De verwijzing naar het Openingsgebed uit de Mis van Aswoensdag heeft betrekking op de Italiaanse versie daarvan, die in vertaling luidt: “Verleen, Heer, aan het christenvolk met dit vasten een weg van waarachtige bekering te beginnen, om zegenrijk met de wapens van de boetvaardigheid de strijd aan te gaan tegen de geest van het kwade” .
Het gebed van Christus bereikt zijn hoogtepunt aan het kruis, waar het zich uitdrukt in die laatste woorden die de evangelisten hebben verzameld. Waar hij een schreeuw van wanhoop lijkt te slaken: “Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?” (Mt. 27, 46)(Mc. 15, 34) Vgl. Ps. 22, 1 , maakt Christus zich in werkelijkheid de aanroeping eigen van degene die, onontkoombaar belaagd door de vijanden, geen anderen heeft om zijn hart bij uit te storten dan God en die daar, voorbij aan iedere menselijke mogelijkheid, de genade en het heil van ervaart. Met deze psalmwoorden, die ooit de woorden waren van een mens in lijden, vervolgens van het Volk van God in zijn lijden vanwege de schijnbare afwezigheid van God, heeft Jezus de schreeuw van de mensheid tot de zijne gemaakt die lijdt onder de schijnbare afwezigheid van God en legt Hij deze schreeuw in het hart van de Vader. Door zo in zijn laatste eenzaamheid te bidden met heel de mensheid, heeft Hij voor ons het hart van God geopend.

Er is dus geen tegenspraak tussen deze woorden van Psalm 22 en de woorden vol vertrouwen als Zoon: “Vader, in uw handen leg ik mijn geest” (Lc. 23, 46) Vgl. Ps. 30, 6 . Ook deze zijn aan een Psalm ontleend, Psalm 30, een dramatische smeekbede van iemand die, door allen verlaten, zich veilig toevertrouwt aan God. Het van hoop vervulde smeekgebed is dan ook het leidmotief van de Veertigdagentijd en doet ons God ervaren als onze enige steun en toeverlaat. Ook al is het collectief van aard, het gebed van het Volk van God is de stem van één hart en van één ziel, het is een gesprek “a tu per tu”, zoals de ontroerende smeekbede van koningin Esther waar haar volk op het punt staat uitgeroeid te worden: “Mijn Heer, onze koning, Gij zijt de enige! Kom mij te hulp, mij die alleen sta en geen andere helper heb dan U, want ik ga een groot gevaar tegemoet” (Est. 4, 17). Ten overstaan van een “groot gevaar” is er een nog groter hoop nodig, en dat is alleen de hoop die op God kan rekenen.

Paus Benedictus XVI geeft het askruisje aan een Benedictijner monnik in de San SabinaHet gebed is een smeltkroes waarin onze verwachtingen en aspiraties blootgesteld worden aan het Woord van God, ondergedompeld worden in de dialoog met Hem die de waarheid is, en er bevrijd van verborgen leugens en van compromissen met diverse vormen van egoïsme uitkomen Vgl. Paus Benedictus XVI, Encycliek, Liefde in Waarheid - Over de Christelijke hoop, Spe Salvi (30 nov 2007), 33. Zonder de dimensie van het gebed sluit het menselijk ik zich uiteindelijk in zichzelf op en riskeert het geweten, dat de echo zou moeten zijn van de stem van God, te worden herleid tot een spiegel van het ik, zodat de innerlijke samenspraak tot een alleenspraak wordt die aan wel duizend zelfrechtvaardigingen toegang geeft.

Daarom is het gebed de garantie voor de openheid voor anderen: wie zich vrij maakt voor God en zijn eisen, opent zich tegelijkertijd voor de ander, voor de broeder die aan de deur van zijn hart klopt en vraagt om een luisterend oor, om aandacht, om vergeving, soms om te worden gecorrigeerd maar altijd in broederlijke liefde. Als zodanig oefent het gebed de bidder voor de “extase” van de liefde, voor het vermogen uit zichzelf te gaan en naaste te worden van de ander in nederige en belangeloze dienst.

Het echte gebed is de motor van de wereld, want het houdt die open naar God. Daarom is er zonder gebed geen hoop, maar alleen illusie. Het is immers niet de aanwezigheid van God waardoor de mens van zichzelf vervreemdt, maar zijn afwezigheid: zonder de ware God, zonder de Vader van Jezus Christus, gaat de mens zijn hoop stellen op illusies die hem ertoe brengen de werkelijkheid te willen ontsnappen. In plaats daarvan brengt spreken met God, in zijn tegenwoordigheid verblijven, zich door zijn Woord laten verlichten en zuiveren, ons naar het hart van de werkelijkheid, bij de binnenste Beweger van het kosmisch wordingsproces, en voert ons om zo te zeggen binnen in het kloppend hart van het Universum.

Mits in harmonische verbondenheid met het gebed, kunnen ook het vasten en het geven van aalmoezen worden beschouwd als leer- en oefenplaatsen van de christelijke hoop. De Vaders en de schrijvers van de oudheid onderstrepen graag dat deze drie dimensies van het evangelisch leven niet van elkaar te scheiden zijn, elkaar wederzijds vruchtbaar maken en des te meer vrucht dragen in de mate dat zij elkaar versterken. Dankzij de gezamenlijke werking van het gebed, het vasten en het geven van aalmoezen, vormt de Veertigdagentijd in zijn geheel de christenen tot mannen en vrouwen van hoop, naar het voorbeeld van de heiligen.

Nu zou ik nog kort willen stilstaan bij het lijden, want - zo schreef ik in de Encycliek Paus Benedictus XVI - Encycliek
Spe Salvi
Liefde in Waarheid - Over de Christelijke hoop
(30 november 2007)
- “de mate aan menselijkheid wordt wezenlijk bepaald in verhouding tot het lijden en met de lijdende. Dat geldt zowel voor de afzonderlijke persoon als voor de samenleving.” Paus Benedictus XVI, Encycliek, Liefde in Waarheid - Over de Christelijke hoop, Spe Salvi (30 nov 2007), 38. Pasen, waar de Veertigdagentijd op gericht staat, is het mysterie dat zin geeft aan het menselijk lijden, vanuit het mede-lijden van God, dat zich heeft verwezenlijkt in Jezus Christus. Aangezien de weg van de Veertigdagentijd geheel omstraald wordt door het licht van Pasen, doet hij ons dan ook herbeleven wat zich in het godmenselijk hart van Christus afspeelde toen Hij voor de laatste keer naar Jeruzalem optrok, om zichzelf als zoenoffer aan te bieden Vgl. Jes. 53, 10 .

Het lijden en de dood kwamen als duisternis op Hem af met elke stap dat Hij dichter bij het Kruis kwam, maar levendig werd ook de vlam van de liefde. Het lijden van Christus is inderdaad geheel doortrokken van het licht van de liefde Vgl. Paus Benedictus XVI, Encycliek, Liefde in Waarheid - Over de Christelijke hoop, Spe Salvi (30 nov 2007), 38: de liefde van de Vader die het de Zoon mogelijk maakt in vertrouwen zijn “doopsel” tegemoet te gaan, zoals Hij zelf het hoogtepunt van zijn zending definieert (Lc. 12, 50). Dat doopsel van pijn en liefde heeft Jezus voor ons ondergaan, voor heel de mensheid. Hij heeft geleden voor de waarheid en de gerechtigheid, en in de geschiedenis van de mensen het evangelie van het lijden ingebracht, dat het andere gezicht is van het evangelie van de liefde. God kan niet lijden, maar kan en wil mee-lijden. Vanuit het lijden van Christus kan in elk menselijk lijden de con-solatio, “de troost van de meelijdende liefde van God en daarmee de ster van de hoop opgaan” Paus Benedictus XVI, Encycliek, Liefde in Waarheid - Over de Christelijke hoop, Spe Salvi (30 nov 2007), 39.

Zoals voor het gebed zo is ook voor het lijden de geschiedenis van de Kerk allerrijkst aan getuigen die zich geheel weggegeven hebben voor de anderen ten koste van zwaar lijden. Hoe groter de hoop dien ons bezielt, des te groter is in ons ook het vermogen om uit liefde voor de waarheid en het goede te lijden door met vreugde de kleine en grotere vermoeienissen van iedere dag te dragen en ze in te voegen in het grote medelijden van Christus". Vgl. Paus Benedictus XVI, Encycliek, Liefde in Waarheid - Over de Christelijke hoop, Spe Salvi (30 nov 2007), 40

Moge Maria, wier onbevlekt hart samen met dat van haar Zoon doorboord werd door het zwaard van smart, ons helpen op deze weg van evangelische volmaaktheid. Juist in deze dagen waarin wij de 150ste verjaardag gedenken van de verschijningen van de Maagd te Lourdes, worden wij ertoe gebracht te mediteren over de deelname van Maria aan het lijden van de mensheid; tegelijkertijd worden wij aangemoedigd troost te putten uit de “schat van medelijden” Paus Benedictus XVI, Encycliek, Liefde in Waarheid - Over de Christelijke hoop, Spe Salvi (30 nov 2007), 40 van de Kerk, waar zij meer dan ieder ander schepsel aan heeft bijgedragen. Laten we daarom de Veertigdagentijd beginnen in geestelijke vereniging met Maria, die “op de pelgrimstocht van het geloof is voortgegaan” achter haar Zoon aan Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 58 en altijd de leerlingen voorgaat op hun tocht naar het licht van Pasen. Amen!

Document

Naam: NIET DE AANWEZIGHEID VAN GOD VERVREEMDT DE MENS, MAAR ZIJN AFWEZIGHEID
Statiemis, waaronder zegening en oplegging van de as, op Aswoensdag in de Santa Sabina op de Aventijn (Rome)
Soort: Paus Benedictus XVI - Homilie
Auteur: Paus Benedictus XVI
Datum: 6 februari 2008
Copyrights: © 2008, Libreria Editrice Vaticana
Vertaling uit Italiaans, alineanummering en -verdeling: Past. Chr. van Buijtenen, pr.
Bewerkt: 7 november 2019

Referenties naar dit document

 
Geen documenten gevonden!
 
Geen berichten gevonden!

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test