Paus Benedictus XVI - 6 februari 2008
Statie in de Veertigdagentijd, voorgezeten door de Heilige Vader in de Basiliek van de heilige Sabina aan de Aventijn
Deze namiddag - op Aswoensdag, de dag waarop de Veertigdagentijd begint - heeft een gebedssamenkomst plaatsgevonden in de vorm van de Romeinse "Staties", welke werd voorgezeten door de Heilige Vader, Benedictus XVI.
Om 16.30 uur werd in de Kerk van de Heilige Anselmus aan de Aventijn een gebedsmoment gehouden, waarna de boeteprocessie volgde naar de Basiliek van de Heilige Sabina. Aan de processie hebben deelgenomen: de Kardinalen, de Aartsbisschoppen, de Bisschoppen, de Benedictijner Monniken van de heilige Anselmus, de Paters Dominicanen van de heilige Sabina en enige gelovigen.
Aan het einde van de processie heeft de Heilige Vader, Benedictus XVI, in de Basiliek van de heilige Sabina de viering gecelebreerd van de Eucharistie met de rite van de zegening en oplegging van de as.
Hier volgt de tekst van de homilie die de Paus na de verkondiging van het Heilig Evangelie gehouden heeft:
Beste broeders en zusters!
Waar de Advent bij uitstek de tijd is die ons uitnodigt onze hoop te stellen op God-die-komt, daar hernieuwt de Veertigdagentijd ons in de hoop op Hem-die-ons-heeft-doen-overgaan-van-de-dood-naar-het-leven. Beide zijn tijden van zuivering - dat zegt ook de liturgische kleur die ze gemeenschappelijk hebben - maar de Veertigdagentijd die geheel gericht staat op het mysterie van de Verlossing, wordt op een speciale manier gedefinieerd als een “weg van waarachtige bekering” Openings- of collecta-gebed. Noot van de vertaler: De verwijzing naar het Openingsgebed uit de Mis van Aswoensdag heeft betrekking op de Italiaanse versie daarvan, die in vertaling luidt: “Verleen, Heer, aan het christenvolk met dit vasten een weg van waarachtige bekering te beginnen, om zegenrijk met de wapens van de boetvaardigheid de strijd aan te gaan tegen de geest van het kwade” . Aan het begin van deze boetetocht, zou ik kort willen stilstaan bij een bezinning op het gebed en het lijden, als kenmerkende aspecten van de liturgische Veertigdagentijd, terwijl ik aan de praktijk van het aalmoezen geven de Paus Benedictus XVI - Boodschap
Christus is om uwentwil arm geworden (2 Kor. 8, 9)
Veertigdagentijd 2008
(30 oktober 2007) gewijd heb, die vorige week werd gepubliceerd. In de Encycliek Paus Benedictus XVI - Encycliek
Spe Salvi
Liefde in Waarheid - Over de Christelijke hoop
(30 november 2007) heb ik het gebed en het lijden, samen met het handelen en het oordeel, aangewezen als “leer- en oefenplaatsen van de hoop”. We zouden dus kunnen zeggen dat de Veertigdagentijd, juist omdat hij tot gebed, tot boete en tot vasten uitnodigt, een providentiële gelegenheid biedt om onze hoop te verlevendigen en te sterken.
Er is dus geen tegenspraak tussen deze woorden van Psalm 22 en de woorden vol vertrouwen als Zoon: “Vader, in uw handen leg ik mijn geest” (Lc. 23, 46) Vgl. Ps. 30, 6 . Ook deze zijn aan een Psalm ontleend, Psalm 30, een dramatische smeekbede van iemand die, door allen verlaten, zich veilig toevertrouwt aan God. Het van hoop vervulde smeekgebed is dan ook het leidmotief van de Veertigdagentijd en doet ons God ervaren als onze enige steun en toeverlaat. Ook al is het collectief van aard, het gebed van het Volk van God is de stem van één hart en van één ziel, het is een gesprek “a tu per tu”, zoals de ontroerende smeekbede van koningin Esther waar haar volk op het punt staat uitgeroeid te worden: “Mijn Heer, onze koning, Gij zijt de enige! Kom mij te hulp, mij die alleen sta en geen andere helper heb dan U, want ik ga een groot gevaar tegemoet” (Est. 4, 17). Ten overstaan van een “groot gevaar” is er een nog groter hoop nodig, en dat is alleen de hoop die op God kan rekenen.
Daarom is het gebed de garantie voor de openheid voor anderen: wie zich vrij maakt voor God en zijn eisen, opent zich tegelijkertijd voor de ander, voor de broeder die aan de deur van zijn hart klopt en vraagt om een luisterend oor, om aandacht, om vergeving, soms om te worden gecorrigeerd maar altijd in broederlijke liefde. Als zodanig oefent het gebed de bidder voor de “extase” van de liefde, voor het vermogen uit zichzelf te gaan en naaste te worden van de ander in nederige en belangeloze dienst.
Het echte gebed is de motor van de wereld, want het houdt die open naar God. Daarom is er zonder gebed geen hoop, maar alleen illusie. Het is immers niet de aanwezigheid van God waardoor de mens van zichzelf vervreemdt, maar zijn afwezigheid: zonder de ware God, zonder de Vader van Jezus Christus, gaat de mens zijn hoop stellen op illusies die hem ertoe brengen de werkelijkheid te willen ontsnappen. In plaats daarvan brengt spreken met God, in zijn tegenwoordigheid verblijven, zich door zijn Woord laten verlichten en zuiveren, ons naar het hart van de werkelijkheid, bij de binnenste Beweger van het kosmisch wordingsproces, en voert ons om zo te zeggen binnen in het kloppend hart van het Universum.
Nu zou ik nog kort willen stilstaan bij het lijden, want - zo schreef ik in de Encycliek Paus Benedictus XVI - Encycliek
Spe Salvi
Liefde in Waarheid - Over de Christelijke hoop
(30 november 2007) - “de mate aan menselijkheid wordt wezenlijk bepaald in verhouding tot het lijden en met de lijdende. Dat geldt zowel voor de afzonderlijke persoon als voor de samenleving.” Paus Benedictus XVI, Encycliek, Liefde in Waarheid - Over de Christelijke hoop, Spe Salvi (30 nov 2007), 38. Pasen, waar de Veertigdagentijd op gericht staat, is het mysterie dat zin geeft aan het menselijk lijden, vanuit het mede-lijden van God, dat zich heeft verwezenlijkt in Jezus Christus. Aangezien de weg van de Veertigdagentijd geheel omstraald wordt door het licht van Pasen, doet hij ons dan ook herbeleven wat zich in het godmenselijk hart van Christus afspeelde toen Hij voor de laatste keer naar Jeruzalem optrok, om zichzelf als zoenoffer aan te bieden Vgl. Jes. 53, 10
.
Het lijden en de dood kwamen als duisternis op Hem af met elke stap dat Hij dichter bij het Kruis kwam, maar levendig werd ook de vlam van de liefde. Het lijden van Christus is inderdaad geheel doortrokken van het licht van de liefde Vgl. Paus Benedictus XVI, Encycliek, Liefde in Waarheid - Over de Christelijke hoop, Spe Salvi (30 nov 2007), 38: de liefde van de Vader die het de Zoon mogelijk maakt in vertrouwen zijn “doopsel” tegemoet te gaan, zoals Hij zelf het hoogtepunt van zijn zending definieert (Lc. 12, 50). Dat doopsel van pijn en liefde heeft Jezus voor ons ondergaan, voor heel de mensheid. Hij heeft geleden voor de waarheid en de gerechtigheid, en in de geschiedenis van de mensen het evangelie van het lijden ingebracht, dat het andere gezicht is van het evangelie van de liefde. God kan niet lijden, maar kan en wil mee-lijden. Vanuit het lijden van Christus kan in elk menselijk lijden de con-solatio, “de troost van de meelijdende liefde van God en daarmee de ster van de hoop opgaan” Paus Benedictus XVI, Encycliek, Liefde in Waarheid - Over de Christelijke hoop, Spe Salvi (30 nov 2007), 39.
Moge Maria, wier onbevlekt hart samen met dat van haar Zoon doorboord werd door het zwaard van smart, ons helpen op deze weg van evangelische volmaaktheid. Juist in deze dagen waarin wij de 150ste verjaardag gedenken van de verschijningen van de Maagd te Lourdes, worden wij ertoe gebracht te mediteren over de deelname van Maria aan het lijden van de mensheid; tegelijkertijd worden wij aangemoedigd troost te putten uit de “schat van medelijden” Paus Benedictus XVI, Encycliek, Liefde in Waarheid - Over de Christelijke hoop, Spe Salvi (30 nov 2007), 40 van de Kerk, waar zij meer dan ieder ander schepsel aan heeft bijgedragen. Laten we daarom de Veertigdagentijd beginnen in geestelijke vereniging met Maria, die “op de pelgrimstocht van het geloof is voortgegaan” achter haar Zoon aan Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 58 en altijd de leerlingen voorgaat op hun tocht naar het licht van Pasen. Amen!