Paus Benedictus XVI - 9 januari 2008
Beste broeders en zusters
Na de grote feestelijkheden van Kerstmis, zou ik willen terugkeren tot de meditaties over de Kerkvaders en vandaag willen spreken over de grootste Latijnse Kerkvader, Sint Augustinus: als man van passie en geloof, van hoogste intelligentie en onvermoeibare pastorale ijver, is deze grote heilige en Kerkleraar dikwijls ook bekend, minstens van naam en faam, bij wie het Christendom niet kent of er niet vertrouwd mee is, omdat hij een heel diepe stempel heeft gedrukt op het culturele leven van het Westen en van heel de wereld. Door zijn uitzonderlijke betekenis heeft Sint Augustinus een heel brede invloed gehad, en men zou kunnen zeggen dat enerzijds alle wegen van de Latijnse christelijke literatuur naar Hippo leiden (tegenwoordig Annaba, aan de Algerijnse kust), de plaats waar hij Bisschop was, en dat anderzijds vanuit deze stad van het Romeinse Afrika, waar Augustinus Bisschop was vanaf 395 tot aan zijn dood in 430, zich vele andere wegen vertakken van het daaropvolgende Christendom en van de westerse cultuur.
Zelden heeft een beschaving een zo grote geest gevonden die er de waarden van wist op te nemen en de intrinsieke rijkdom van wist aan te prijzen, waarvoor hij ideeën en vormen wist te vinden waarmee degenen die later kwamen zich zouden voeden, zoals ook Paulus VI onderstreepte: "Men kan zeggen dat heel het denken van de oudheid samenvloeit in zijn werk en dat daar gedachtestromen uit voortvloeien die heel de leerstellige traditie van de daarop volgende eeuwen doortrekken" H. Paus Paulus VI, Toespraak, Bij de opening van het Patristisch Instituut ‘Augustinianum’ (4 mei 1970). AAS, 62, 1970, p. 426. Augustinus is bovendien de kerkvader die het grootste aantal werken heeft nagelaten. Zijn biograaf Possidius zegt dat het onmogelijk leek dat één man zoveel kon schrijven gedurende zijn leven. Over deze verschillende werken zullen we bij een volgende ontmoeting spreken. Vandaag zal onze aandacht zich enkel richten op zijn leven, dat zich goed laat reconstrueren uit zijn geschriften en in het bijzonder uit de H. Augustinus
Confessiones
Belijdenissen () - Belijdenissen, die buitengewone geestelijke autobiografie, die geschreven is tot lof van God en die zijn beroemdste werk is. En terecht, wat het zijn juist de H. Augustinus
Confessiones
Belijdenissen () van Augustinus, met hun aandacht voor de innerlijkheid en de psychologie, die een uniek model vormen voor de westerse literatuur, en niet alleen de westerse, ook de niet-godsdienstige, tot aan de moderne literatuur toe. Deze aandacht voor het geestelijk leven, voor het mysterie van het ik, voor het mysterie van God die zich in het "ik" verbergt, is iets buitengewoons dat nog nooit eerder was voorgekomen en blijft voor altijd om zo te zeggen een geestelijke "hoogtepunt".
Maar laten we nu overgaan tot zijn leven. Augustinus werd geboren in Tagaste – in de provincie Numidië, in het Romeinse Afrika – op 13 november 354, als zoon van Patricius, een heiden die later catechumeen werd, en Monica, een vurig Christen. Deze hartstochtelijke vrouw, die vereerd wordt als heilige, oefende op haar zoon een bijzonder grote invloed uit en voedde hem op in het christelijk geloof. Augustinus had ook het zout ontvangen, als teken van de opname in het catechumenaat. En hij is altijd gefascineerd gebleven door de figuur van Jezus Christus; hij zegt zelfs altijd van Jezus te hebben gehouden, maar zich steeds meer te hebben verwijderd van het kerkelijke geloof, van de kerkelijke praktijk, zoals ook vandaag de dag voor veel jongeren het geval is.
Augustinus had ook een broer, Navigius, en een zus, van wie we de naam niet kennen en die, toen zij als weduwe was achtergebleven, nadien aan het hoofd stond van een klooster voor vrouwen. De jongen had een buitengewoon levendig verstand en ontving een goede opleiding, ook al was hij niet steeds een voorbeeldige student. Toch studeerde hij ijverig de grammatica, eerst in zijn geboortestad, later in Madaura Red.: M'Daourouch in het huidige Algerije, en vanaf 370 retorica in Carthago, de hoofdstad van het Romeinse Afrika: hij werd iemand die perfect de Latijnse taal beheerste, maar slaagde er niet in het Grieks in dezelfde mate te beheersen en hij leerde niet het Punisch dat zijn landgenoten spraken. Het was in Carthago dat Augustinus voor het eerst de Cicero
Hortensius () las, een later verloren gegaan geschrift van Cicero dat zich aan het begin situeert van zijn weg naar de bekering. De tekst van Cicero wekte immers in hem de liefde voor de wijsheid, zoals hij – eenmaal Bisschop - zal schrijven in de H. Augustinus
Confessiones
Belijdenissen () "Dat boek veranderde werkelijk heel mijn manier van denken", zozeer dat "plotseling elke ijdele hoop zijn waarde verloor en ik met een ongelooflijke vurigheid van hart de onsterfelijkheid van de wijsheid verlangde" H. Augustinus, Belijdenissen, Confessiones. III, 4, 7.
Maar omdat hij ervan overtuigd was dat men zonder Jezus niet kon zeggen de waarheid te hebben gevonden en omdat hij in dit opwindende boek die naam miste, begon hij meteen na het gelezen te hebben met het lezen van de Schrift, de Bijbel. Maar dat stelde hem teleur. Niet alleen omdat de Latijnse stijl van de vertaling van de Heilige Schrift beneden de maat was, maar ook omdat de inhoud zelf hem niet bevredigend leek. In de verhalen van de Schrift over oorlogen en andere menselijke aangelegenheden vond hij niet de verhevenheid van de filosofie, de schittering van de zoektocht naar de waarheid die haar eigen is. Toch wilde hij niet zonder God leven en zo kwam het dat hij op zoek ging naar een godsdienst die aan zijn verlangen naar waarheid beantwoordde en ook aan zijn verlangen om Jezus van meer nabij te leren kennen. Zo viel hij in het net van de manicheeërs, die zich voordeden als Christenen en een volledig rationele godsdienst beloofden. Zij stelden dat de wereld verdeeld is in twee beginselen: het goede en het kwade. Zo zou heel de complexiteit van de menselijke geschiedenis zijn te verklaren. Ook de dualistische moraal beviel Augustinus, want die behelsde weliswaar voor de uitverkoren een hoogverheven moraal maar voor aanhangers zoals hij was het mogelijk een meer aan de situatie van de tijd aangepast leven te leiden, wat vooral gold voor de jongeren. Daarom werd hij manicheeër, in de overtuiging op dat moment de synthese te hebben gevonden tussen rationaliteit, zoeken naar waarheid en liefde voor Jezus Christus. En het had een concreet voordeel voor zijn leven: de manicheeërs aanhangen opende immers gemakkelijke perspectieven op carrière. Die godsdienst aanhangen die zoveel invloedrijke persoonlijkheden telde maakte het hem mogelijk de relatie voort te zetten met een vrouw waarin hij verwikkeld was en vooruitgang te maken in zijn carrière. Van deze vrouw had hij een zoon, Adeodatus, waar hij veel van hield, die heel intelligent was en die later aanwezig zal zijn bij de voorbereiding op de doop bij het Comomeer, waar hij deelneemt aan die "Dialogen" die de heilige Augustinus ons heeft overgeleverd. Helaas is de jongen vroegtijdig gestorven. Op zijn twintigste onderricht gevend in de grammatica in zijn geboortestad, keerde Augustinus al gauw terug naar Carthago, waar hij een briljant en gevierd leraar in de retorica werd. Mettertijd evenwel, begon hij zich te verwijderen van het geloof van de manicheeën, die hem juist in intellectueel opzicht teleurstelden, in zoverre zij niet in staat waren zijn twijfels op te lossen, en hij verhuisde naar Rome en vervolgens naar Milaan, waar toen het keizerlijk hof resideerde en waar hij een post van aanzien had verkregen dank zij de belangstelling en de aanbevelingen van de prefect van Rome, de heiden Simmacus, die de bisschop van Milaan, de heilige Ambrosius, vijandig gezind was.
In Milaan nam Augustinus de gewoonte aan – in het begin met de bedoeling zijn retorische bagage te verrijken – te gaan luisteren naar de prachtige preken van Bisschop Ambrosius, die de vertegenwoordiger van de keizer was voor Noord-Italië, en hij raakte gefascineerd door het woord van de grote Milanese prelaat; en niet alleen door zijn retorica, zijn redenaarskunst, maar vooral de inhoud raakte steeds meer zijn hart. Het grote probleem van het Oude Testament, van het gebrek aan retorische schoonheid, aan filosofische verhevenheid, loste zich in de preken van de heilige Ambrosius op dankzij de typologische duiding van het Oude Testament: Augustinus begreep dat heel het Oude Testament een weg naar Jezus Christus is. Zo vond hij de sleutel om de schoonheid, de ook filosofische diepgang van het Oude Testament te begrijpen, en begreep hij heel de eenheid van het mysterie van Christus in de geschiedenis en ook de synthese tussen filosofie, rationaliteit en geloof in de Logos, in Christus, het eeuwige Woord dat vleesgeworden is.
Al gauw gaf Augustinus zich er rekenschap van dat de allegorische lezing van de Schrift en de neoplatoonse filosofie, zoals de Bisschop van Milaan die beoefenden, hem in staat stelden de intellectuele moeilijkheden op te lossen die hem bij zijn eerste toenadering tot de bijbelse teksten toen hij nog jonger was onoverkomelijk hadden geschenen.
Zo kwam het dat Augustinus op de lezing van de geschriften van de filosofen opnieuw die van de Schrift deed volgen en vooral van de Brieven van Paulus. De bekering tot het christendom op 15 augustus 386 vormde dus het hoogtepunt van een lange en getourmenteerde innerlijk tocht ("itinerarium"), waarover we nog in een andere catechese zullen spreken, en de Afrikaan verhuisde naar het buitengebied ten noorden van Milaan bij het meer van Como – met moeder Monica, de zoon Adeodatus en een kleine groep vrienden – om zich voor te bereiden op de Doop. En zo kwam het dat Augustinus op zijn 32ste jaar gedoopt werd door Ambrosius, op 24 april 387, tijdens de paaswake, in de kathedraal van Milaan.
Na zijn Doop besloot Augustinus met zijn vrienden terug te keren naar Afrika, met het idee er een gemeenschappelijk leven te gaan voeren, naar monastiek model, in dienst van God. Maar in Ostia, in afwachting te kunnen vertrekken, werd zijn moeder onverwacht ziek en even later stierf zij, het hart verscheurend van haar zoon. Tenslotte in zijn vaderland teruggekeerd, vestigde zich de bekeerling in Hippo om er inderdaad een klooster te stichten. In die stad aan de Afrikaanse kust werd hij, ondanks zijn verzet, in 392 priester gewijd en begon hij met enkele gezellen het monniksleven waar hij al een tijdlang aan dacht, zijn tijd verdelend tussen het gebed, de studie en de prediking. Hij wilde alleen in dienst zijn van de waarheid, en voelde zich niet tot het pastorale leven geroepen, maar vervolgens begreep hij dat God hem riep herder te zijn temidden van de anderen en zo het geschenk van de waarheid aan de anderen aan te bieden. In Hippo werd hij vier jaar later, in 395, Bisschop gewijd. Terwijl hij doorging met zich door studie te verdiepen in de Schriften en in de teksten van de christelijke traditie, was Augustinus een voorbeeldige Bisschop in zijn onvermoeibare pastorale ijver: meerdere keren per week preekte hij voor zijn gelovigen, ondersteunde de armen en wezen, droeg zorg voor de vorming van de geestelijkheid en voor de organisatie van de vrouwen- en mannenkloosters. Kortom: de redenaar van vroeger vestigde naam als een van de belangrijkste exponenten van het christendom van die tijd: aller-actiefst als hij was in het bestuur van zijn bisdom – met opmerkelijke weerslag ook op de burgerlijke samenleving – heeft de Bisschop van Hippo in de ruim vijfendertig jaar van zijn episcopaat een enorme invloed gehad op de leiding van de katholieke Kerk in Romeins Afrika en in het algemeen op het christendom van zijn tijd, door het hoofd te bieden aan godsdienstige tendensen en aan vasthoudende en verstrooiende ketterijen zoals het manicheïsme, het donatisme en het pelagianisme, die het christelijk geloof in gevaar brachten in de God die één is en rijk is aan erbarmen.
En aan God vertrouwde Augustinus zich elke dag toe, tot op het laatst van zijn leven: door koorts getroffen, terwijl zijn Hippo al bijna drie maanden lang belegerd werd door binnendringende Vandalen – vertelt zijn vriend Possidius in het Possidius
Vita S. Augustini Episcopi () – vroeg hij in grote letters de boetepsalmen op te schrijven "en liet de vellen aan de wand ophangen, zodat hij ze vanuit zijn bed gedurende zijn ziekte kon zien en lezen, en hij weende ononderbroken hete tranen" Possidius, Vita S. Augustini Episcopi. 31, 2. Zo verliepen de laatste dagen van het leven van Augustinus, die op 28 augustus 430 stierf, nog geen 76 jaar oud. Aan zijn werken, aan zijn boodschap en aan zijn innerlijke ontwikkeling zullen we de aanstaande ontmoetingen wijden.